dinsdag 30 december 2008

De ziel van het strijkkwartet

De IJslandse Ásdis Valdimarsdóttir zwierf al jong over diverse continenten om haar grote liefde te volgen: de altviool. In 2008 trad ze op als gastdocent en uitvoerend musicus tijdens de Internatonatle Masterclass Apeldoorn. Aan deze masterclass, die alweer aan de 18de editie toe is, namen dat jaar studenten deel uit onder meer de VS, Zuid-Afrika, Australië, Taiwan en Rusland.


De wereld is klein in het dunbevolkte IJsland. Dus ja hoor, Ásdis Valdimarsdóttir en Björk Guðmundsdóttir kennen elkaar wel. Als kind zaten ze op dezelfde muziekschool. “We waren een jaar of acht à tien,” herinnert Ásdis zich. “Zij speelde toen al supermooi blokfluit. Later heb ik meegespeeld in haar filmmuziek voor Dancer in The Dark. Björk is een bijzonder musicus en een boeiende persoonlijkheid. Ik ben absoluut een fan van haar werk.”

Het lage inwonertal had ook een praktisch nadeel. “Op een dag kwam er een heel goede altvioliste optreden. En ik werd in één klap verliefd op het instrument. Vanaf dat moment moest en zou ik ook altviool spelen.” Helaas bleek er geen leraar voorhanden, want er was toch verder niemand in IJsland die altvioolles wilde. “Toen hebben ze maar iemand uit het orkest gehaald, een Engelse jongeman, om mij les te geven.”

Ook op het conservatorium ontbrak een vakopleiding voor altviool. Maar Ásdis bleek niet te stuiten. Achttien lentes jong toog ze uit het kleine Reykjavik naar de big apple van New York, om aan de prestigieuze Juillard School te studeren. Een forse stap, ook geografisch. Want in de weekends gezellig met je vuile wasgoed naar huis, dat zat er niet in.
Äsdis: “Als ik nu terugkijk, denk ik wel eens: hoe heb ik dat gedáán? Maar ja, ik wilde per se altviolist worden. En ik heb er nooit spijt van gehad. Ik zie nu vaak dezelfde vastberadenheid bij mijn eigen studenten. cursisten die naar de masterclass in Apeldoorn komen. Dat is zó’n groot geluk voor jonge mensen: als je precies weet wat je later wilt gaan doen.”

Tijdens haar ‘Amerikaanse’ periode was Ásdis een van de oprichters van het Miami String Quartett, dat weldra eeen eerste prijs won bij het Fischoff Chamber Music Competition.
“Eigenlijk vind ik concoursen vreselijk,” bekent Ásdis. “Natuurlijk, zo’n prijs helpt bij je carrière. Maar het gaat wel om een momentopname. Mensen spelen van dag tot dag zo verschillend! Vaak zijn de écht fantastische musici, die kapotgaan aan de zware druk van zulke competities. Het wedstrijdelement gaat veel te ver, op die manier wordt de muziek tot een soort sport gemaakt. Er zijn maar weinig mensen die zo’n mate van perfectie bereiken als van een winnaar wordt verlangd. En dan gaat het nog vaak om een téchnische perfectie, die maar zelden wordt geëvenaard door de inhoudelijke interpretatie.”

Nog altijd is Ásdis’ liefde diep en heftig voor ‘de ziel van het kwartet’, zoals ze trots de bijnaam citeert. “Die donkere klank is zo wam, zo intiem. En de rol van middenstem past ook goed bij mijn persoonlijkheid. Ik hoef niet zo nodig op de voorgrond. Trouwens, na de negentiende eeuw is er steeds meer repertoire gekomen voor de altviool, ook soloconcerten.”
Een fraai voorbeeld is de Prelude, Allegro and Pastorale van Rebecca Clarke (1886-1979), dat Ásdis met klarinettist Charles Neidich op 27 augustus in Orpheus uitvoerde.
“Je kunt Clarke vergelijken met Fanny Mendelssohn en Clara Wieck. Een talentvol componiste, maar vanwege haar vrouwzijn toch onderbelicht gebleven..In 1919 nam ze deel aan een compositiewedstrijd voor kamer muziek, met een Sonate voor altviool als anonieme inzending. Haar Sonate werd genomineerd voor de eerste prijs, gevolgd door een werk van Ernest Bloch. Maar zodra men erachter kwam dat de Sonate het werk van een vrouw was, ging de eerste prijs alsnog naar Ernest Bloch.”

Zijn Àsdis Valdemarsdottír tijdens de loop van haar carrière - waarin ze zowel in de VS, Engeland en Europa studeerde en doceerde - cultuurspecifieke nuances opgevallen qua techniek of mentaliteit?
“Ja, naar mijn idee zijn er wel degelijk verschillen. In Amerika ligt het accent op de techniek. En ik hoor ook een subtiel verschil in toonvorming bij strijkinstrumenten. De Amerikaanse toonvorming is volgens mij iets directer, meer gericht op op helderheid en volume. De Europese toonvorming is wat ronder, wat zachter. Natuurlijk letten ze in Europa ook op techniek, maar daarnaast is er veel aandacht voor traditie en interpretatie.”
Nog duidelijker is het verschil in de houding ten aanzien van cultuur. “In Amerika is cultuur een private business. Kunst is een zaak voor het individu, niet voor de overheid. In Europa wordt cultuur veel meer van overheidswege gesteund. In Duitsland meer dan in Nederland, maar Nederlandse regering doet toch altijd nog meer dan die in Engeland. Daar moet je als musicus echt vechten om financieel te overleven.”


Viereneenhalf jaar woont Ásdis Valdimarsdóttir nu in Nederland. “In Engeland speelde ik jarenlang in een kwartet. Maar toen we een klein meisje adopteerden, werd reizen moeilijk. Dus zochten we naar een gezinsvriendelijke oplossing. Ik ben uit dat kwartet gegaan. En toen mijn man een betrekking kreeg in het Radio Filharmonisch Orkest, zijn we naar Nederland verhuisd.”

Inmiddels is het gezin uitgebreid met een zoontje uit China. En Asdis geniet met volle teugen van het Nederlandse beleid dat zoveel meer op familieleven is ingesteld dan het Engelse. “Bovendien moet je in Londen altijd zulke grote afstanden afleggen. Hier in Amsterdam ligt alles vlak bij elkaar Je hebt geen auto nodig, met de fiets ben je binnen tien minuten waar je wilt zijn. Heerlijk.”

 
(i.o.v. Wegener Media - Spectrum, 2008)

Simone’s Kleinkunst met een grote K

Simone Kleinsma met ‘Songs from the Heart’, Lelystad 2008

'Een halve lepel kleinkunst en een snufje cabaret, dat is ’t recept van onze Moon,’ zingt Paul de Leeuw vanaf het projectiescherm. Daarmee is natuurlijk niet alles gezegd, maar in de kern komt deze one woman-show hier wel op neer.
Kosten noch moeite zijn gespaard voor de glamoureuze performance - laat dat maar aan Joop van den Ende over. En zowel de inventieve kleurschakeringen binnen het orkest als de fantastische choreografie van Daan Wijnands verdienen een aparte vermelding.

Maar nu Simon Kleinsma zelf, want zij is het hart van de voorstelling. En dan is het eerste woord dat in je opkomt toch weer ‘vakvrouw’. Niet alleen een cliché maar ook een eufemisme, want wat ze hier laat zien is professionaliteit in het kwadraat, kleinkunst met een reusachtige K.
Haar van nature neutraal zangtimbre laat zich via gedegen ademtechniek in allerlei bochten wringen en tikt alle noten precies op kop. Dan is er nog de weergaloze timing in haar motoriek, met vlekkeloos uitgevoerde danspasjes, en het slagvaardig samenspel met haar beide ‘P.A.’s’.

Simone mag wel over een topconditie beschikken: ze zingt en springt onvermoeibaar non-stop door. En wisselt ondertussen als een kameleon van stemming en karakter. Want hoe subtiel nuanceert ze in intieme chansons als ‘Huil maar’ en ‘Stille Liefde’. En hoe waardig en sober zingt ze haar vroeg gestorven dochtertje toe in ‘Mijn meisje’, dat dan ook een eerbiedig applaus krijgt.

Eén kanttekening betreft het aantal decibel bij de steviger nummers. Het constante fortissimo met trommelvlies-verzengend kopergeknetter mat af. Jammer van veel mooie details, die zo aan de aandacht ontsnappen. Geen idee hoe dat technisch werkt en wat de rol van de Agora-akoestiek is. Maar voor menige luisteraar had het volume wel een tandje lager gemogen.

(recensie i.o.v. de Stentor, 2008)

donderdag 4 december 2008

Tussen kunst en commercie

Onlangs dineerde ik bij een vriend in het Gooi. Ja, dineren is in dit geval echt een betere term dan gewoon warm eten. Want deze meneer laat in principe niets aan het toeval over en maakte dus veel werk van de maaltijd alsook van de ceremonie daaromtrent. In zijn  klinisch design-interieur domineert een steriele glazen eettafel. Maar o verrassing: wat ontdekte ik daar onder mijn strakbelijnde bordje? Een placemat met lieflijke. warngetinte bloemmotieven, gesigneerd: Rian Withaar.


De Withaars vormen een schildersdynastie. Als kleuter al zat Rian's vader Reint Withaar (1928) in het atelier van grootvader Berend te schilderen. Vanwege de oorlog en economische malaise was de kunstacademie geen optie. Wel kreeg Reint een degelijke teken- en schildersopleiding aan de hts. De technische basis en materiaalbeheersing blijven herkenbaar in zijn idyllische landschappen.

Was Berend Withaar vooral een fijnschilder, Reint beschikt over een meer losse, romantische toets. “Sommigen vinden het lijken op de Haagse School, maar die is me iets te somber. Ik ben een groot bewonderaar van de Impressionisten, maar ook van Van Gogh, en ook van Rembrandt. Als ik één karakteristiek moet noemen: het licht, dat komt in mijn werk steeds terug. Soms zie ik doeken waarvan ik denk: man, had daar nou es wat licht ingegooid!”

Ook Reints dochter Rian voelde al jong de drang om beeldend bezig te zijn. Zij genoot wel een kunstvakopleiding, aan onder meer de Deva te Almelo en de Rietveld in Amsterdam. Maar haar inspiratie en de basisvaardigheden kwamen uiteraard van vader Reint. Deels vertoont Rians oeuvre dezelfde blijmoedig-naturalistische aanpak. Maar ze maakt ook decoratieve, felgekleurde bloemmotieven en abstracter werk, met soms een kubistische inslag.

Reint: “Rian werkt veel voor uitgeverijen. En dan moet je van stijl kunnen wisselen.” Rian: “Al hangt het wel van mijn stemming af. Soms heb ik zin om heel pietluttig te schilderen, dan weer wil ik er lekker stevig met het paletmes tegenaan.”

De Withaars werken steevast in olieverf. “Tuurlijk,” zegt Rian, “daar kan geen ander materiaal tegenop, hè pa?” Reint: “Ja, acryl droogt te snel. In olieverf kun je een hele dag doorsmeren.”
De verf die ze gebruiken is vrijwel reukloos en milieuvriendelijk. Reint: “Wij werken alleen met materiaal van de hoogste kwaliteit, dat honderden jaren meegaat.”

venals haar vader zoekt Rian aansluiting bij het publiek. Dat houdt in dat haar motieven ook massaal op placemats en borduurpakketten terugkomen – iets waar prominenten als Corneille en Marjolein Bastin trouwens evenmin voor terugdeinsden.

“Commercieel? Als je een gezin hebt, moet je brood op de plank hebben,” zegt Reint resoluut. “En als je eenmaal binnen bent bij zo’n uitgeverij, nou, dan kun je de vlag uitsteken.”
Al vergt zo’n contract wel een ijzeren discipline, ook wat themakeuze betreft: “Als de opdrachtgever om witte bloemen vraagt, kan Rian niet met een rode roos aankomen.” Rian: “Maar och, ’s avonds ga ik weer lekker voor mezelf schilderen..!”

In november 2008 vierden de Withaars een dubbel jubileum: de vitaal ogende Reint werd in juli 80 jaar én Galerie Withaar zit alweer 30 jaar in de vesting. Menigeen herinnert zich vast nog wel hoe Reint in zijn galerie zat te schilderen, omstuwd door toeristen. “Mettertijd werd het zó druk, dat ik niet meer aan schilderen toekwam.”

Tegenwoordig woont en werkt hij in Apeldoorn. Rian runt samen met echtgenoot Jack Capteyn de galerie; Rian schildert en geeft workshops, Jack regelt de verkoop. Van originele doeken, maar ook van gesigneerde giclées. Reint: “Er zijn mensen die geen geld hebben voor een schilderij. Die moeten toch een fatsoenlijke reproductie kunnen kopen?”

dinsdag 2 december 2008

Op zoek naar de ware Mozart

Voor beschaafde mensen geldt Wolfgang Amadeus Mozart als muzikaal hoogtepunt van de Westerse cultuur. De ware devotie ten aanzien van het genie - dat volgens overlevering met een pennestreek een fraai uitgebalanceerde compositie noteerde - duldt geen andersdenkenden. Wee degene die weliswaar de perfectie erkent, maar daarbinnen slechts keurig aangeharkte paadjes in een classicistisch Weens park terughoort. “Ik hou niet van Mozart” lijkt wel een politiek incorrecte opmerking.

Peter Verduyn Lunel, solofluitist bij Het Gelders Orkest, oordeelt milder. “Het is nooit goed om iets te benaderen met de gedachte: ik moet hiervan houden. Vooral niets forceren, dat heeft geen zin. Maar ik denk wel dat je iets mist als je niet van Mozart houdt.”

Puur
Wat missen we dan? “De fijnzinnigheid waarmee hij stemmingen kan oproepen. Het klinkt allemaal zo simpel, maar er zitten zóveel lagen in. Als je een noot teveel zus of zo doet, klinkt het meteen pathetisch. Terwijl Mozart zo puur kán zijn. Een loopje van vier nootjes dat bij een andere componist banaal klinkt, krijgt in de context waar hij het plaatst opeens een grote schoonheid. Maar het blijft zoeken: naar eenvoud, naar evenwicht. Eigenlijk gebeurt er niets en juist dat is de magie.”

Al pratend raakt Verduyn Lunel enthousiast. Hij heeft zojuist een halfuur met orkest gespeeld en moet straks na de pauze weer op, maar benut de lege tijd graag voor een privé-college per mobieltje. “Neem nu het langzame deel uit zo’n pianoconcert: een gewoon toonladdertje, waarvan sommige pianisten opeens een lijntje kunnen maken dat laat horen wat er tússen die noten gebeurt. Glen Gould, die Mozartsonates totaal onconventioneel speelt, zodat je eerst denkt: waar gáát dit in hemelsnaam over? Maar dan laat hij zó geniaal die transparantie en structuur van de compositie zelf horen, daar word ik gewoon eng van.”

Als Mozart-bepleiter heeft Verduyn Lunel recht van spreken. Veelzijdig als hij is, beschikt hij over een rijk referentiekader; zowel qua bezetting (duo’s met pianiste Klára Würtz en harpiste Manja Smits versus grote orkesten) als wat stijlperioden betreft (vroeg-Barok tot en met eigentijdse muziek).
Daarbij staat hij boven alle verdenking als belanghebbende. Immers, het verhaal gaat dat uitgerekend Mozart weinig affiniteit met fluit had..?

“Nou, dat had ongetwijfeld te maken met het feit dat de fluit in zijn tijd zo moeilijk bespeelbaar was. Qua intonatie en geluid bereikte je niet het ontwikkelingsniveau van de huidige instrumenten. Maar tegelijk hadden die fluiten van toen wel weer een eigen karakter. En juist Mozart was in staat om al dat geworstel met intonatie en dergelijke niet te laten horen en om de onvolkomenheden zó te verdoezelen dat de klank een soort van rijpheid kreeg.”

Scheepsarts
Het Fluitconcert in D KV314 is daarvan een prachtvoorbeeld. Nou ja, fluitconcert - het was eerst een hoboconcert. Toen Mozart opdracht kreeg voor een fluitconcert (nota bene van een Nederlandse amateur: ene H. de Jean, gefortuneerd scheepsarts bij de V.O.C.), paste hij gemakshalve het hoboconcert aan voor fluit. Wat Verduyn Lunel ook in dit werk blijft fascineren, is het raadsel van de interpretatie.

“Je weet nooit of je het goed doet. Het is eigenlijk heel vrolijke muziek, bijna swingend, met leuke tegenstemmetjes. Met een ingetogen tweede deel, een lieflijk lament, zonder enige kitsch. Maar zodra je te diep gaat wordt dat tegen je gebruikt. Ik denk dat het beeld uit de film “Amadeus” ergens wel klopt. Mozart was iemand die alles op de hak nam. Om onder die oppervlakkigheid onverwacht serieus te worden: de clown die plotseling de rooie neus van z’n gezicht haalt.”

Niet alleen zijn karakter, ook het anachronisme maakt Mozart moeilijk te peilen. “Tegenwoordig moet je vaak in grote zalen spelen, op moderne instrumenten. Dan wil je al snel teveel, qua vibrato en klank en zo. Want dat zijn dingen die nu op een andere manier van toepassing zijn dan 200 jaar geleden. Toen had je kleinere zalen, zachtere strijkers, een ander publiek. Daarmee rijst de interessante vraag: kwam je toen een ander muzikaal verhaal tegen? In het nu, in een maatschappij waarin alles snel gaat en alles “al klaar” is - een mobiele telefoon met allemaal extra functies, de tv die aanstaat tijdens het eten - wordt jouw psychologie van hoe je luistert aangepast, of je wilt of niet.”

Vervoering
“In Mozarts tijd was alles anders, toen lag er niets “al klaar” en moest men, ook als luisteraar, van het ene stapje naar het andere. Als je nú Mozart speelt, zoeken veel toehoorders de herkenning: muziek die ze al kennen opnieuw horen. Maar je kunt ook op zoek zijn naar herkenning van iets in jezelf: gevoelens, gemoedstanden, terwijl je het stuk nog niet kent. Alleen, daar moet je de tijd nemen en jezelf de openheid gunnen om het op je in te laten werken. En daar zit ‘m het probleem: wíllen mensen dat nog? Willen ze in vervoering worden gebracht?”

(i.o.v. Wegener Media, 2008)

woensdag 12 november 2008

Mevrouw Bach

Yvonne van den Hurk e.a.: ‘Frau Bach’.
Regie: Dirk Groeneveld, 2008

Hoe hoogbegaafd hij in muzikaal en wiskundig opzicht ook mocht zijn, Johann Sebastian Bach had zijn nalatenschap niet slim geregeld. Nadat zijn zoons alles van waarde hadden geconfisqueerd, bleken de vrouwelijke nazaten tot de bedelstaf veroordeeld. Slechts een handvol aardse goederen – een jas, een bril, een stapeltje partituren en een pijp – konden zij met moeite verzilveren. Wat restte waren herinneringen aan een liefdevolle echtgenoot en vader. Én aan zijn stressvolle bestaan als cantor van de Thomaskirche en -Schule te Leipzig, waar het hele gezin hard moest aanpoten om het wurgcontract na te komen.

Anna Magdalena Bach, bij muziekliefhebbers bekend van het Notenbüchlein, verruilde op 20-jarige leeftijd haar zangcarrière voor het huwelijk met de 35-jarige Sebastian. Magdalena voelde het zorgen voor deze weduwnaar met vier kinderen als ‘een opdracht van God’.
Al kwam er ook menselijke liefde, wellicht zelfs verliefdheid aan te pas. Het betoog van Yvonne van den Hurk is tenminste één grote lofzang op hun relatie - deels historisch gefundeerd, deels geromantiseerd, maar psychologisch redelijk sluitend.

Ook de muziek is niet te versmaden, met als zwaartepunt de Chaconne in d, hartstochtelijk voorgedragen door altvioliste Esther Apituley.
Mooie vondst is de driestemmige try-out aan de keukentafel van het koraal O Haupt voll Blut und Wunden. Of het mijmerend neuriën van zangeres Inga Schneider, waarbij Apituley op haar altviool tokkelt als op een luit.
Ook met het electronisch orgel (quasi achttiende-eeuws geregistreerd) kunnen de dames fatsoenlijk overweg. En kom er maar eens op om het plastische verslag van de even knullige als wrede oogoperatie te onderbreken voor een sussend Schlummert ein, ihr matten Augen..!

De waarschuwing vooraf, dat deze gedramatiseerde lezing-met-muziek ongeschikt is voor de ware Bach-purist, klopt wel. Maar tegelijk biedt ‘Frau Bach’ een ontnuchterende blik op het moordend werkrooster van Bach. En op de prozaïsche omstandigheden waarin deze diep-spirituele man zijn muziek neerschreef.

vrijdag 5 september 2008

Sofia is geen tweede keus

Sofia Festival Orchestra ( in plaats van Berliner Philharmoniker) o.l.v. Martin Pantaleev. Solist: Derek Han (piano).

Nee hoor, er hebben niet veel mensen afgehaakt. Dat de wereldberoemde Berliner Symphoniker zich te elfder ure liet vervangen door het veel jongere Sofia Festival Orchestra vormde voor tenminste 550 aanwezigen geen beletsel. Bovendien zijn dirigent, pianist en Beethoven-programma onveranderd gebleven.

De Egmont-ouverture laat meteen doorschemeren dat we eigenlijk niet eens van een ‘tweede keus’ mogen spreken. Na luttele maten al hoor je waar dit Bulgaars ensemble voor staat. Vitaal zinderende orkestklank, spannend dynamisch reliëf. Doorzichtig samenspel, dat het oor laat inzoomen op dieper liggende details. Discreet gearticuleerde soli van de houtblazers. Meeslepende crescendi klinken zo Beethoveniaans als je je maar wensen kunt.

Centraal staat het monumentale Vijfde Pianoconcert, met Derek Han in de hoofdrol. Parelende aanslag, heldere toonvorming, temperamentvolle voordracht. Orkest en dirigent kunnen het goed met hem vinden. Alert volgen ze elk rubato, zingen ze in alle eenvoud met elastisch legato het intieme Adagio mee. Het resultaat is een bijna filmisch aandoende uitvoering – niet in de zin van overdreven theatraal, maar beeldend, schilderend, en dat met soepele doch vaste hand.

Dirigent en orkest kennen elkaar langer dan vandaag, dat is duidelijk. En ook dat dit gezelschap vanaf 1986 nog geen tijd heeft gehad om blasé te raken. Geen gladde perfectie is het wat je hoort, maar betrokkenheid. De Bulgaren zijn als groep opmerkelijk ‘levend’ aanwezig, ze gáán ervoor.

Ook de Zevende Symfonie munt uit in helderheid en vormvastheid, als uit één brok graniet gehouwen. Minutieus wordt de wonderlijke treurmars van het Allegretto tot klinken gebracht, zij het zonder toegevoegd sentiment: noot voor noot bouwt de muziek zélf aan haar magie. Het resultaat is adembenemend.

De Berliner Symphoniker verhinderd? Geen probleem. We hebben evengoed een fantastische avond!

(recensie i.o.v. de Stentor, 2007)

Meidenproject in Kenia

 Marjolein van der Kolk is afkomstig van de Noord-Veluwe maar al jaren woonachtig in Kenia. ‘Mzungu 4 Kenia' heet de stichting die haar ontwikkelingswerk vanuit Nederland ondersteunt.
Ooit betekende mzungu  letterlijk ‘iets vreemds’. In de 16de eeuw was het de aanduiding voor de Portugese overheersers. Tegenwoordig is het een term voor ‘blanke’.

Stichting Mzungu 4 Kenia richt zich op kansarme jongeren. Marjolein van der Kolk (28) is de projectmanager ter plaatse. Sinds 2005 werkt ze in Kibera, de grootste krottenwijk in Nairobi. De overheid ontkent het bestaan ervan. Toch wonen er 800.000 mensen in hutjes van golfplaten, modder en kranten. Hygiënische omstandigheden tarten elke beschrijving. Juist aan kinderen uit zulke milieus wil de stichting degelijk onderwijs bieden, onder meer door individuele sponsoring vanuit Nederland.

Tweeëneenhalf jaar woont Marjolein van der Kolk nu in Nairobi. Hoewel ze rad spreekt en behendig formuleert, bespeur je een ietwat exotisch accent. Het assimileren gaat haar kennelijk goed af.
“Tja, het enige Nederlands dat ik nog bezig is per e-mail... Ik denk in het Engels, de officiële taal in Kenia. En ja, ik kan versta het Swahili inmiddels ook goed en spreek het zelfs een beetje. Al is het dan op het niveau van een 2-jarige. Ik moet wel, want kinderen leren van Engels op de basisschool. Dus als ik met peuters wil praten, moet dat toch in het Swahili.”

Sinds enkele weken logeren Marjolein en haar Keniaanse echtgenoot Collins Onyango Okello in Nederland. Om de achterban bij te praten, maar ook om nieuwe sponsors te werven voor een recent project: onderwijs aan de allerarmste kinderen. In Kenia, licht Marjolein toe, zie je een duidelijk verschil tussen ‘armen’ en ‘allerarmsten’.

Stichting Mzungu 4 Kenia mikt op ‘full sponsorship’: ze zoekt sponsors die voor individuele kinderen van diens 4de tot zijn 24ste jaar het onderwijs willen financieren.
“De kleuterschool is namelijk ook verplicht,” legt Marjolein uit. “Zonder kleuterschool word je niet eens toegelaten tot het basisonderwijs.”

Alleen peperdure privéscholen bieden kwaliteitsonderwijs. Oké, sinds 2003 biedt de overheid ‘gratis’ basisonderwijs. “Maar dan tussen aanhalingstekens. Want je moet wél het schooluniform betalen en je eigen tafel en stoel meenemen. Stel dat de school 50 leerlingen verwacht, dan bestellen ze boeken voor 20 leerlingen. En in een lokaal voor 40 leerlingen zitten uiteindelijk wel 80 of 90 leerlingen. Ga zelf maar na hoeveel zo’n kind dan opsteekt.”

Ten behoeve van het onderwijs bedacht Marjolein ook het ‘Meidenproject’, als oplossing voor een wel heel concreet probleem.
“De allerarmste gezinnen leven van één dollar per dag. Een pak maandverband kost ook één dollar. Denk je in: een gezin met een vrouw en drie dochters..!” Een T-shirt in repen knippen biedt weinig soelaas: “Ten eerste blijft dat niet zitten, ten tweede kost het je je kleren. Dus wat gebeurt? Die meiden blijven elke maand een week thuis. Uit schaamte. Daardoor zie je bij pubermeisjes een leerachterstand vergeleken bij de jongens.”

Sommige meisjes kiezen echter voor een drastisch alternatief: ze prostituteren zich om hun maandverband te bekostigen. Met de royale kans op tienerzwangerschap én HIV-besmetting.
Voor deze typische ‘kleine oorzaak met grote gevolgen’ heeft het Meidenproject een simpele remedie: “We delen gratis maandverband uit aan meiden boven de 12. Dan kunnen ze tenminste naar school.”

‘Een kind in donker Afrika’ was het lievelingsboek van de kleine Marjolein. Steekt haar nuchtere, bijna plastische uiteenzetting niet prozaïsch af bij de romantische fantasieën van toen?
“Nou, ik had inderdaad van jongsaf aan iets met Afrika. En ja, ik was altijd dol op zendelingsverhalen. Maar wat ik nu doe, voelt nog steeds als het realiseren van die kinderdroom, hoor!”

stichting Mzungu 4 Kenia

Twee ‘Inekes’ in Haselünne


Precies 30 jaar geleden gingen de twee hanzestadjes Haselünne en Elburg een partnerschap aan. Via sociaal-culturele uitwisseling wilde men internationale vriendschapsbanden opbouwen.
Het speciaal opgerichte Sint Nicolaasgilde nodigde al eerder Haselünner kunstenaars uit voor een expositie in Elburg. Voorzitter Bob Middelburg opperde dat dit jaar dat ‘de twee Inekes’ in Haselünne zouden exposeren: schilderes Ineke Holthuis en beeldhouwster Ineke Zwijnenburg.
‘De Inekes’ kenden elkaar nog niet, maar zijn heel tevreden met de combinatie. “Ons werk past prachtig bij elkaar,” zegt Ineke Zwijnenburg.



ELBURG - “Ik zoek nooit bewust naar thema’s, die komen vanzelf op je pad,” zegt Ineke Zwijnenburg. En voegt er schertsend aan toe: “Ik zit nu in de peren.”

De Zwijnenburgs hadden namelijk een oud stuk tuin gekregen, met oude fruitbomen. “Er lag ook een berg met stobben hout,” zegt Ineke, “en daar heb ik een paar redelijk goede stukken uitgehaald. Eén daarvan had al zo’n mooie vrouwelijke vorm: rond, iets breder van onderen... dat moest gewoon een peer worden.”
Van de ene peer kwam de andere: peren van chamotteklei, peren van kersenhout en zelfs peren gebreid van fruitnetjes (vier steken per netje!).

Ineke Zwijnenburg doorliep de Vrije Akademie voor Beeldende Kunsten te Nunspeet. In 2000 rondde ze haar opleiding Beeldhouwen af. In datzelfde jaar ontstond de groep ‘Metamorfe 2000’: een aantal beeldhouwers besloot om één dag per week een lokaal in de Akademie te huren en daar vrij te werken.

Hoe zou Ineke Zwijnenburg haar eigen werk typeren?
“Nou, meestal wel figuratief. Tenzij ik bijvoorbeeld een stronk hout vindt die zelf al aangeeft dat ie zo wil blijven,” wijst ze naar een fraai gepolijste kromming van esdoornhout, “Tja, is dat dan nog figuratief..?”

Haar oeuvre toont een verbluffende fantasie en creativiteit qua materiaalverwerking. De kleurige Dodo-stoel van papier maché, het Meisje dat fier oprijst uit de stam van een eikeboom, de eenzame, spichtige Vogelvrouw van aluminiumbeton, een zachtglanzend, grijsgevlekt Knaagbeest van speksteen...
Ineke: “Het liefst werk ik met natuurlijke materialen. Ik ben stapelgek op hout. Hout heeft je zóveel te vertellen. Steen ook, maar dat voelt weer zo koud aan. Hout is warm en levend. Het klinkt misschien zweverig, maar soms heb ik bijna het gevoel dat ik toestemming moet vragen om de beitel erin te zetten.”

In de tuin luieren twee schapen van aluminiumbeton. “We komen veel op Texel en daar zijn zulke prachtige schapen,” zegt Ineke. “Het liefste wou ik echte schapen achter het huis, maar daarvoor hebben we te weinig ruimte. Dus ben ik eens rustig om een paar schapen heengelopen, om ze goed te bekijken... Tja, en daar liggen ze dan.”

zaterdag 30 augustus 2008

‘Ik vind zowat alles leuk’

Violiste Lisanne Soeterbroek (22) was al vaker te horen tijdens de Internationale Muziekzomer Gelderland. Maar in 2008 schitterde ze als Young Artist in Residence.



DEN HAAG – ‘Hekel aan strijken? Wij niet!’ werft een straatbord vlak bij ons caféterras. Goeie slogan toch, voor de eerste violiste van een jong en dynamisch ensemble als The Hague String Variations? De fotograaf stemt in, maar wil dan wél een viool erbij zien... Dat blijkt met één telefoontje te regelen. Na luttele minuten komt Lisannes collega Stephanie Steiner aanfietsen, vioolkist op de rug. Lisanne drapeert zich volgens aanwijzingen met instrument over het reclamebord, fiedelt een paar losse loopjes. Elegante klanken stijgen op, zwieren langs de hoge glazen gevels van het Ministerie van VROM, alvorens te verwaaien in het zomerse geroezemoes van de stad.


Als finaliste van het Oskar Back Concours kreeg Lisanne Soeterbroek vorig jaar een Ferdinand Gagliano tot haar beschikking, bouwjaar 1773.
‘Een groot geluk, en precies het goede moment om mij die viool te geven, juist nu ik eraan toe was om het te zoeken in kleurnuances. Mijn oude viool was ook een ontzettend mooi instrument, maar met deze kun je veel meer doen als het gaat om interpretatie en warmte.’

Welke mijlpalen in haar carrière maakten de meeste indruk? ‘Nou, dat ik in juni een met een tien mét onderscheiding kreeg bij mijn master-examen. Vooral omdat de commissie daar unaniem in was geweest. Dat was heel fijn om te horen. Maar toen ik drie jaar geleden voor het eerst mocht meeschnabbelen met het Koninklijk Concertgebouworkest - dat was ook geweldig, hoor! Het is heel lastig om op die lijst met remplaçanten te komen. En ik was nog best jong, dus ik vond het erg spannend.’

Telkens iets nieuws
De ‘onderscheiding’ bij het afstuderen gold haar veelzijdigheid. ‘Ik vind zowat alles leuk. Er is eigenlijk geen stijl die ik niet graag speel. Ook stukken die minder interessant zijn om naar te luisteren, blijken vaak wel leuk om zélf te doen. Het enige waar ik niet gauw voor zal kiezen, zijn werken die al heel vaak worden gespeeld, de platgetreden paden. Het liefste studeer ik telkens iets nieuws in, en dan niet al te bekend.’

Ook hedendaags repertoire doet ze graag: “Ik mag het komend seizoen drie producties met het Schönberg Ensemble spelen, daar heb ik veel zin in. En binnenkort ga ik met een jeugdorkest het Vioolconcert van Beethoven doen, ook hartstikke gaaf! Oké, dat concert is wel bekend, maar wordt niet vaak uitgevoerd. Waarom niet? Omdat het gewoon ontzettend moeilijk is. Het ligt zó open, je hoort ieder krasje... Ja, net zo transparant als Mozart, maar dan technisch nog zwaarder. Want het gaat heel hoog, met hele grote sprongen, én het duurt ook nog eens lang.’

Oma
Haar moeder, viooldocente in Kerkrade, bracht Lisanne de grondbeginselen bij. ‘Maar met acht jaar werd ik toch iets te brutaal, wilde liever buiten spelen en zo.’ Toen belandde ze bij vioolpedagoge Coosje Wijzenbeek in het Gooi. Een flinke mijl op zeven vanuit Zuid-Limburg.
‘Ik kan het me nu haast niet meer voorstellen, maar mijn oma nam me iedere zaterdag mee. Eerst kreeg je daar les en dan ensemblespel. En ik vond die zaterdagen zó gezellig! Oma en ik zaten soms wel zes uur in de trein, maar we deden onderweg leuke spelletjes en ik was elke week benieuwd wat ze nu weer voor snoepjes bij zich had... Ja, ontzettend lief hè? En ze is nog steeds heel fit, gelukkig. Ze loopt niet meer alle concerten af, maar bij mijn eindexamen was de hele familie compleet.’

Haar vakopleiding startte Lisanne als 17-jarige bij Alexander Kerr in Amsterdam. “Een goeie leraar, maar hij begon meteen met de puntjes op de i, waar ik voor m’n gevoel nog echt een leermeester nodig had. Dus de master-fase heb ik bij Vera Beths gedaan, in Den Haag.”
Op dit moment geniet ze nog na van een zomercursus in Weimar, bij professor Igor Ozim. ‘Helemaal te gek, zo’n oude rot in het vak die je van die hándige tips kan geven! Sta je daar van: help, ik kom hier niet uit – en hij heeft meteen een oplossing waarvan je denkt: oh ja, natúúrlijk!’

Op 21 agustus geeft Lisanne zelf een masterclass in het Apeldoornse Orpheus, aan jonge Gelderse violisten van 13-23 jaar. Als Young Artist in Residence heeft ze carte blanche om haar eigen concerten in te vullen. ‘Ik speel tweemaal solo en driemaal met mijn eigen sextet, The Hague String Variations. En op 9 en 10 augustus speelt de helft van het ensemble, namelijk Clara Kim, Stephanie Steiner en ik.’

Praatje
Contact met de zaal is voor Lisanne belangrijk. ‘Zelf probeer ik altijd de mensen erbij te betrekken, door iets te vertellen of zo. Ik heb wel eens bij een recital gezeten dat ik dacht: mooi hoor, maar waarom zeggen ze nou niks?. Soms sta ik een avond te spelen, na afloop klapt iedereen - maar dan ga ik af en gebeurt eigenlijk niks meer. Neem nu het Muziekgebouw aan ’t IJ. Prachtig gebouw, met een groot backstage-gedeelte, alleen is dat helemaal afgesloten van het publieksgedeelte. Dan krijg je niet gauw spontane reacties.’

Terwijl veel mensen juist uit bescheidenheid aarzelen om de artiest te benaderen. Want die is misschien wel moe, of toeft in hoger sferen... Maar Lisanne Soeterbroek is dus wel gediend van een praatje na afloop? ‘Ja, tuurlijk! Ook leuk voor míj, toch?’


Info: http://www.lisannesoeterbroek.com/ , The Hague String Variations

(i.o.v. Wegener Media - Spectrum)


Schilderen vanuit het hart

“Liefde is de sterkste kracht in deze wereld,” zegt Corina Corvers met overtuiging.
Al haar doeken zijn vanuit liefde geschilderd. Liefde voor nabije anderen, liefde voor dieren. Liefde en mededogen staan centraal in haar levenshouding en in haar werk. Dat zegt ze niet met zoveel woorden, maar de conclusie lijkt onontkoombaar voor wie met haar praat.




Corina Corvers, 'De Toverwens' (zelfportret)


door Margaretha Coornstra

Nee, ze weet echt niet bij welke stijl ze haar schilderijen zou moeten onderbrengen. Magisch realisme, surealisme? Een vleugje symbolisch mysticisme, een zweem van Neue Sachlichkeit misschien..? Corina haalt haar schouders op. “Ik laat het aan anderen over om mij in een hokje te stoppen. Stijl en techniek zijn voor mij ondergeschikt aan de boodschap. Het is mijn bedoeling om iets duidelijk te maken.”


Als kind kon Corina al mooi tekenen. In feite heeft ze nooit níet getekend. Op dertienjarige leeftijd besloot ze dan ook om beeldend kunstenaar te worden. Toch duurde het nog zo’n vijftien jaar voor ze zich definitief op het schilderen wierp. Dat had onder meer te maken met het verlies van haar vader, haar zus Janet en broer Gerard. Drie dierbare mensen overleden binnen enkele jaren.
“Toen ben ik gestopt met mijn baan en heb voor het schilderen gekozen. Want opeens realiseerde ik me dat het leven erg kort kan zijn, en dat ik zelf later geen spijt wilde hebben van verkeerde keuzes.”

"Alles van waarde is weerloos"

Richtte Corina zich eerst nog op tamelijk objectieve weergaven met een licht decoratieve inslag, zoals een feërieke ambiance en onverwachte kleuren, geleidelijk aan graaft haar werk steeds dieper qua kleurstelling en zeggingskracht.
Haar solidariteit met dieren is een rode draad in haar leven en in haar werk. “Dat is sterker geworden na het overlijden van mijn broer Gerard en mijn zus Janet. Door dit verlies ben ik de wereld anders gaan zien. Bewuster, intenser. Lucebert zegt: "Alles van waarde is weerloos." Het is mijn missie om diegenen van waarde minder weerloos te maken. En de meest weerlozen, dat zijn de dieren. Ik wil hun wereld een beetje mooier maken.”

Corina Corvers, 'A tribute to all horses'


Duisternis

Dat Corina Corvers geen boodschap heeft aan terminologie, laat onverlet dat symboliek een prominente rol in haar werk speelt. Dat blijkt uit haar uitleg bij doeken als A tribute to all horses en De Toverwens.
”Het paard in A Tribute to All Horses herdenkt alle paarden. De roos staat symbool voor de paarden die niet meer hier op aarde zijn. En het lantaarntje brandt voor de paarden die in duisternis moeten leven. De levende paarden die het slecht hebben op aarde, zowel geestelijk als lichamelijk.”
Daar vallen volgens Corina in principe alle paarden onder die ‘in dienst staan’ van de mens: “Veel paarden worden op zeer jonge leeftijd bij hun moeder weggehaald. En ze worden ook vaak doorverkocht, zodat ze telkens afscheid moeten nemen van de groep waarin ze leefden. Dat zie ik als geestelijk lijden: nooit weten waar je aan toe bent. Hier brandt het kaarsje in het lantaarntje voor.”
Corina beschouwt A Tribute to All Horses één van haar meest geslaagde beste werken. “Omdat ik hiermee heb uitgevonden hoe ik het beste een diersoort tot zijn recht kan laten komen. Wat ik over paarden wilde zeggen, heb ik gezegd in dit schilderij.”

Portretten

De laatste jaren krijgt ze  ook steeds meer portretopdrachten. Een onderdeel van het kunstenaarsvak dat veel collega’s als een corvee ervaren, omdat ze zich beknot voelen in hun persoonlijke expressie. Zo niet Corina Corvers: “In elk schilderij zitten emoties van mijzelf. Ook in portretten. Ik vind het juist een uitdaging om iemand op doek te presenteren zoals diegene in mijn beleving is.”

Corina schildert als regel met acrylverf op 3D-doeken. “Ik vind de verwerking acrylverf prettiger dan van olieverf. Het droogt sneller. En het is is minder schadelijk voor het milieu. Ja, sommige mensen vinden de kleuren soms te fel. Maar dat komt ook doordat het werken met acrylverf een vrij jonge techniek is, dus de schilderijen zijn allemaal relatief nieuw. In principe kun je ook in acryl elke gewenste kleur krijgen. Je kunt desnoods een Caravaggio in acryl schilderen, hoor!”

Larsson

Heeft Corina specifieke plannen voor de nabije toekomst? ”Nee. Ik waai mee met de wind. Ik weet bijvoorbeeld niet eens wat mijn volgende schilderij gaat worden. Ik kan ook nooit van tevoren zeggen wanneer een schilderij af is.”
Haar grote voorbeelden zijn dan ook die kunstenaars ‘’die vanuit het hart werken’. “Sowieso William Turner en Vincent van Gogh. Lange tijd heb ik ook veel van Henri Toulouse Lautrec gehouden. Maar als ik per se één idool moet kiezen, dan wordt dat zonder twijfel Carl Larsson. Omdat in zijn werk een uniek soort schoonheid zit. En als ik één schilderij van alle schilderijen in de wereld zou mogen uitkiezen, dan wordt dat Gustav Vasa's intocht in Stockholm.”

Onderwerpen zijn voor Corina Corvers nooit een punt van twijfel geweest. “Ook alweer dankzij mijn bewondering voor Larsson. Hij schilderde gewoon zijn directe omgeving en zijn dierbaren: zijn vrouw, zijn kinderen... Dus toen dacht ik: nou, dan schilder ik ook maar mijn dierbaren. En dat waren vaak dieren.”
Niet dat het allemaal vanzelf ging. “Ik moest eerst door een diep dal. Maar nu ik daar doorheen ben, merk ik dat ik ook steeds beter weet wat en hoe ik wil schilderen. Ik denk dat je in je leven dieptepunten nodig hebt om de ware schoonheid te leren zien.”

Corina Corvers: De vos uit 'Le Petit Prince' van A. de Saint-Exupéry
"Alleen met het hart kan met goed zien. Het wezenlijke is voor de ogen onzichtbaar"


website Corina Corvers
Carl Larsson, volgens Wikipedia


© tekst: Margaretha Coornstra, i.o.v. de Stentor, juni 2008

zondag 30 maart 2008

Maartse katers, krolse poezen

De band tussen kat en mens bestaat ruim 2300 jaar. In het oude Egypte golden katten als heilig. Als de huiskat stierf, balsemde men het lijkje en begroef het als mummie. Ook de Arabische cultuur kent beroemde kattenvrienden. Naar verluidt was de profeet Mohammed zó dol op zijn poes Muezza dat hij haar enorm verwende.

Helaas: voor middeleeuwse Europeanen was een kat even fout als een vermeende heks. Katten werden zelfs massaal vervolgd en levend op de brandstapel gesmeten. Was de kat niet zo taai en vruchtbaar geweest, dan hadden die acties haar uitgeroeid. Maar nu heeft die vruchtbaarheid weer nadelen...




Het is weer maart! Zelfbewuste katers besproeien heg en tuinpoort. Bij het vallen der schemering heffen ze hun schallende serenades aan. Binnenshuis kronkelen krolse poezen jubelend over het laminaat. Eén ogenbik van onbedachtzaamheid en negen weken later hoor je een zacht ‘mieuw..!’ in de kast. Om vervolgens weg te smelten bij de aanblik van vijf mini-poesjes, blindelings rondtastend met piepkleine frambozenpootjes. Nog negen weken later is moederpoes praktisch burnout, hangt haar kroost schaterend in de gordijnen en prijkt een fraai opgemaakt briefje-met-foto bij de supermarkt.


“Kittens worden vaak gratis aangeboden. Maar een castratie kost al gauw zo’n tientallen euro’s,” zegt dierenarts Aleid de Boer van het DierGezondheidsCentrum ‘Boven-Veluwe’. “En dan zie je mensen schrikken van het contrast. Bij een dure raskat voelt het als een passende investering, maar voor een gratis kat ga je niet makkelijk zoveel geld betalen. En toch: er zijn al zóveel katten, dat castratie eigenlijk tot de basismaatregelen behoort.”

Castratie, legt ze uit, is de wetenschappelijke term voor het ‘onschadelijk maken’ van zowel poezen als katers. De gangbare aanduiding voor de ingreep bij poezen is sterilisatie. Wat een dierenarts doet is echter niet de zaad- of eileiders afbinden (zoals bij mensen gebruikelijk is), maar de hormoonproducerende organen weghalen. “Bij katers de balletjes, bij poezen de eierstokjes. Dat heet officieel castratie.”

De ‘poezenpil’ is alleen geschikt als tijdelijke oplossing, vanwege de verhoogde kans op tumoren en ontstekingen. En euthanasie als geboortenregeling is voor het DierGezondheidsCentrum geen optie. Aleid: “Je hebt helaas mensen die de kittens direct vanuit het nestje doden. Verzuipen, tegen de muur gooien... We krijgen ook weleens aanvragen om ze te laten inslapen. Maar daar werken wij niet aan mee.”

Regelmatig levert de Dierenambulance dakloze katten aan. “Blijkt het een totaal verwilderde kat, dan kiezen we ervoor om die ‘onschadelijk te maken’ en terug te zetten. Een zwerfkat die lief en tam genoeg is, gaat naar het asiel.”

Zelf trof Aleid onlangs een drietal halfverwilderde kittens in de bosjes nabij haar huis. “Die heb ik gelukkig alledrie kunnen plaatsen. Nu moet ik de moeder nog zien te vangen...”

(i.o.v. Wegener Media, 2008)
Foto Ludmilla Coornstra