zondag 4 januari 2015

'I am a person too!' (liner notes)




Tekst bij de cd 'I Am A Person Too', liederen over de jeugd'  (2002)
Brahms - Poulenc - Wolf - Bernstein
Heleen Koele (sopraan) & Steven Faber (piano)




Kenmerkend voor de ontwikkeling van het 19e eeuwse kunstlied zijn de aandacht van de componist voor het literaire aspect en de steeds hogere eisen die de toondichter aan zijn teksten stelt.
Maar laat nu uitgerekend Johannes Brahms hiervan geen sprekend voorbeeld zijn. Naast gevleugelde verzen van Goethe of Mörike neemt hij nogal eens genoegen met levensliederlijk sinterklaasrijm van gevoelige hobbyisten. Gelukkig ontsnappen de drie gedichten op deze CD aan die laatste kwalificatie. Al is briljant iets teveel gezegd, charmant zijn ze zeker. Aardig detail: voor Meine Liebe ist grün tekent ene Felix Schumann - jawel, de zoon ván.
Met uitzondering van opera heeft Brahms vooral elk genre wel iets geschreven, maar liefhebbers van vocale muziek kennen hem vooral als liedkunstenaar. Consequent paart hij ook hier de mijmering en passie van de Romantiek aan de vormvastigheid van zijn barokke en klassieke voorgangers.

In deze drie liefdesliedjes zijn de personages aan het puberen dat het een aard heeft. Tussen de regels door zijn we getuige van de ontdekking van de erotiek, romantisch versluierd in grote woorden. Een titel als Von ewiger Liebe spreekt boekdelen. Het blijkt de dialoog tussen een tobberige jongen, die zich bijna vertilt aan de loodzware last van zijn Eerste Grote Liefde, en een optimistisch meisje wier verliefdheid haar juist bergen laat verzetten.
Eigenlijk heeft Brahms wel iets weg van deze jongen: conservatief, zwaar op de hand en schuw als het op intieme relaties aankomt. Minder beroemd dan zijn genegenheid voor Clara Schumann-Wieck maar zeker zo typerend is het huwelijk met Agathe von Siebold dat niet doorgaat. Waarom niet? Omdat Brahms vooralsnog elk gevoel van eigenwaarde ontbeert en hij, naar eigen zeggen, geen meewarige echtgenote zou kunnen verdragen.

Rond de eeuwwisseling zoekt men het steeds meer in de eigentijdse poëzie. Waar iemand als Hugo Wolf nog teruggrijpt op dichters uit het verleden als bijvoorbeeld Goethe met zijn Mignon-zangen, wendt Francis Poulenc zich tot avant-gardisten als Appollinaire. Ook verstouten componisten zich wel tot het aanboren van de eigen dichtader, zoals Claude Debussy, Charles Ives of - zie deze cd - Leonard Bernstein.
Poulenc, die primair furore maakt als pianist (hij is de weergaloze liedbegeleider van o.a. bariton Pierre Bernac!), heeft zelf een zwak voor zijn cyclus Cinq Poèmes (1931) op teksten van de surrealistische schilder/dichter Max Jacob.
Dat sopraan Heleen Koele en pianist Steven Faber voor dit album de kinderlijke belevingswereld als thema kozen, verklaart het ontbreken van wiegeliedjes: die zijn immers niet vanuit het kind maar vanuit de verzorger gedacht. Goed, er zit een Berceuse tussen de Cinq Poèmes, maar die draait minder om de baby zelf dan wel om de jeugdige babysit. Voor het overige beslaan de Poèmes het associërend en schijnbaar absurdistisch kleutergekwebbel in een Chanson Bretonne, de pathetische begrafenisfantasie waarin een wat ouder kind haar verongelijktheid uitleeft (Cimétière) of de pubersores van de oppas en het dienstmeisje.

Het is frappant hoever Max Jacob kan meegaan in het magisch denken van La petite servante, die zich koortsachtig biddend alle onheil van het lijf tracht te houden. De laatste regel "Geef mij een echtgenoot die niet teveel drinkt en me niet elk avond slaat" laat iets doorschemeren omtrent haar eigen gezinssituatie.
Dat zij via krampachtige schietgebedjes haar toevlucht in het bovennatuurlijke zoekt, spreekt bij Max Jacob welhaast vanzelf. Hij bracht zijn kindertijd in Bretagne door, jawel: het land van de druïden, wier inzicht nog altoos voortbestond naast een geheel eigen roomse boerenmystiek. Ook Jacob zelf heeft een sterk spirituele inslag, compleet met een visioen van Christus in 1909. Joods van geboorte bekeert hij zich tot het katholicisme. In 1921 trekt Jacob zich terug in een klooster om zijn dagen te vullen met godsdienstoefeningen en poëzie. Triest genoeg kan dit niet verhinderen dat hij in 1944 sterft in een concentratiekamp.

In het niemandsland tussen kinder- en pubertijd volgt Mignon een merkwaardige route. In de roman Wilhelm Meisters Lehrjahre (1796) beschrijft Goethe haar enerzijds als heldinnetje, anderzijds ook bijna als "casus". Oorsprong, levensloop, vroegtijdige dood - het is allemaal even ongezond. Geboren uit de verhouding van een broer en een zus (die destijds overigens niet van hun familieband op de hoogte waren), leidt Mignon een zwervend bestaan binnen een rondreizende troep acteurs. De jonge intellectueel Wilhelm Meister, dorstend naar een "grootsch en meeslepend" leven, sluit zich bij dit gezelschap aan en werpt zich op als haar pleegvader.
Geen simpele taak, want Mignon vergaat van de Sehnsucht. Ze koestert vage herinneringen aan een vroege kindertijd in Italië, dat zij - overeenkomstig de laat-18e eeuwse trend - idealiseert tot een paradijs vol subtropische flora en antieke architectuur. Tegelijk vat het meisje een hartstochtelijke verering op voor de goedhartige doch weinig sprankelende Wilhelm. Ook die affectie heeft een licht incestueuze bijsmaak. Ze kruipt bij hem op schoot, maar het erotische apect blijft in het ongewisse. Ze noemt hem beurtelings Vater en Geliebter.  Ze staat aan het begin van haar puberteit, maar is bang om vrouw te worden. Veelzeggend incident: wanneer ze als engel verkleed is voor een kindercharade, kan ze na afloop geen afscheid nemen van haar rol ("So laßt mich scheinen bis ich werde...!") en weigert ze haar kostuum uit te trekken. Ze verlangt naar de hemel want "jene himmlischen Gestalten, sie fragen nicht nach Mann und Weib". Dankzij haar hartkwaal gaat die laatste wens in vervulling.

En ja, wie heeft meer in huis om zo'n onbestemd maar allesoverheersend heimwee te verklanken dan Hugo Wolf? Met zijn feilloze intuïtie voor poëzie en psychologie, vertaald in subtiele harmonische wendingen, vormt hij als liederencomponist een klasse apart. Bovendien: als iemand weet wat het is om sociaal buiten de boot te vallen, is hij het wel. Als 15-jarige toegelaten tot het conservatorium blijkt de tegendraadse Hugo niet overweg te kunnen met de academische setting. Hij begint voor zichzelf als dansmuzikant en schrijft giftige muziekrecensies met de nietsontziende stelligheid van de beginneling. Ook in zijn verdere carrière maakt hij zich allesbehalve bemind: waar Wolf komt, komt ruzie. Gefrustreerde geldingsdrang in combinatie met een kwetsbare psychische gesteldheid maken dat hij voortdurend heen en weer geslingerd wordt tussen depressieve episoden en weken of maanden van ongewoon hoge productiviteit. Het floppen van zijn enige opera Der Corregidor ervaart hij als een onoverkomelijk drama. Zelfs zijn aanvankelijke vriend Gustav Mahler, dan directeur van de Wiener Staatsoper, weigert in 1895 om dit werk op het repertoire te nemen. In 1898 volgt opname in de Weense Landesirrenanstalt, waar Wolf in 1903 overlijdt.
De Goethe-liederen stammen uit de jaren 1888-1891, artistiek de meest vruchtbare periode uit zijn leven. Hij schroomt ook niet om zichzelf even onbescheiden als terecht op een lijn met Schubert en Schumann te stellen. Via de motivische eenheid en de elegante pianopartij - wars van Lisztiaanse glamour - bereikt Wolf een ware symbiose tussen tekst en klank en portretteert hij dit eenzame kind even schrijnend als fijnzinnig.

Rond dezelfde tijd wordt aan de overkant van de Atlantische Oceaan gepoogd om uit de interculturele melting pot een eigen traditie te destilleren. Allochtone coryfeeën uit het Avondland, zoals Hindemith of Strawinsky, drukken hun stempel op de nieuwe Amerikaanse kunstmuziek. Daarnaast beijveren zich mensen als Henry Gilbert, Aaron Copland en de Zwitserse immigrant Ernest Bloch om de folklore salonfähig te maken, of eigenlijk te integreren. Allengs onderscheiden zich de Noord-Amerikaanse componisten door een soort onbekommerd eclecticisme. Dit geldt eveneens voor hun doelgroepen die zich in concertzaal, nachtclub of bioscoop kunnen bevinden.

Ook Leonard Bernstein trekt geen strikte scheidslijn tussen "ernstige" en "lichte" muziek. Beïnvloed door Strawinsky en Copland, put hij dankbaar uit bronnen als jazz en folk. Humor en invoelingsvermogen tekenen zijn eigen teksten voor de cyclus I Hate Music! waarin de 10-jarige Barbara ongezouten haar ontluikend zelfbewustzijn ("I am a person too, / like you!") verwoordt.
We schrijven 1943, als Dr. Benjamin Spock werkt aan zijn Common Sense Book of Baby and Child Care dat enkele later jaren het licht zal zien. Het is de tijd waarin langzaam doordringt hoe vaak grote mensen de opmerkingsgave en het denkvermogen van kinderen onderschatten. Verlichte geesten pleiten voor openheid over sex en voortplanting en sussen de ouderlijke ontsteltenis over broodnodige recalcitrantie tussen het zesde en elfde levensjaar. Helaas voor Barbara zijn haar ouders hier kennelijk nog niet aan toe.
Van 1957 tot 1969 is Leonard Bernstein artistiek leider van de New York Philharmonic en organiseert hij speciale jeugdconcerten. In 1968 is hij betrokken bij het project Broadway for Peace, een muzikale happening vol kritische geluiden over de Vietnamoorlog. Barbra Streisand zingt So Pretty, de monoloog van een kind dat nog onbevangen genoeg is voor de vraag of je heus mensen dood moet maken voordat  je vrede kunt sluiten. De tekst is kort en eenvoudig, evenals Bernsteins a-sentimentele, vriendelijke toonzetting. Slechts via de schuivende harmoniek val je samen met het kind van de ene verwondering in de andere. Het antwoord is aan de luisteraar.

Margaretha Coornstra

Een synthese van twee werelden



De Nederlandse pianiste Saskia Lankhoorn heeft een ferme staat van dienst opgebouwd als vertolker van hedendaags repertoire. Haar eerste solo-cd ‘Dances & Canons’ is onderdeel van een project met de Australische componiste en ‘piano-sister’ Kate Moore.

Cover 'Dances & Canons', ECM New Series


Tekst: Margaretha Coornstra



Het Australische landschap. Die uitgestrekte vlakte, het trillen van de horizon. Dat is wat componiste Kate Moore nog het meeste mist, zo bekent ze in het tekstboekje bij de cd ‘Dances & Canons’. Hoewel Moore alweer tien jaar in Nederland woont en werkt, verklankt haar muziek nog steeds de ijle verten van het continent waar ze opgroeide. Want in Australië “…kun je de horizon hóren, er zijn duizenden insecten, vogeltjes en kikkers.”
Vriendin en vertolker Saskia Lankhoorn begrijpt wat ze bedoelt. “Tja, hier in Nederland hoor je hooguit het zoemen van de snelweg. Hoewel, als je op Terschelling zit en je kijkt van het land af, over de zee…”

Saskia Lankhoorn en Kate Moore zijn allebei in 1979 geboren en leerden elkaar kennen aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Kate Moore studeerde daar (na haar bachelor in Canberra) bij Louis Andriessen en behaalde in 2004 haar masterdiploma. Ze werkt alweer jarenlang samen met Saskia Lankhoorn, duidt haar zelfs aan als haar ‘piano-sister’. In april 2013 nam Lankhoorn Moore’s pianocylus op, ‘Dances & Canons’, bijgestaan door sound designer Clare Gallagher. Het resulteerde in Lankhoorns eerste soloalbum, dat in oktober verschijnt en dit seizoen vergezeld gaat van een spectaculaire releasetour langs Nederlandse podia.


Spiritueel

“Zo bijzonder, hoe die piano’s door elkaar klinken, als flapperende vlindervleugels…” verzucht Saskia Lankhoorn over de onderdelen ‘Spin Bird’ en ‘Sensitive Spot’.
Bijzonder, inderdaad. Je zou het ook ‘spiritueel’ willen noemen, als dat woord niet zo aan inflatie onderhevig was…
”Ja, en toch denk ik dat we het woord desondanks wel moeten durven gebruiken. Ik weet het, de term ‘spiritueel’ heeft een oppervlakkige, sentimentele lading gekregen. Maar dat is nu precies wat het níet is. Dat geld ook voor de muziek van Kate, die heeft ook die diepere, donkere laag. Een donkere, verborgen wereld… Zoals de natuur prachtig is, maar tegelijk ook vernietigend kan zijn.”

Waarschijnlijk zullen sommige luisteraars onwillekeurig denken aan de beroemde ‘Canto Ostinato’ van Simeon ten Holt, die de laatste jaren een revival beleeft op diverse podia. Eenzelfde weidsheid, weemoed, oneindigheid. Sowieso een sfeer die eigen is aan de minimal  music, de trance verwekkende stijl uit de jaren zeventig, waarvan Kate Moore de invloeden in haar werk wel onderkent. Niettemin beschouwt Moore haar composities  “…als meer organisch en misschien meer filosofisch,” zoals ze het voorzichtig formuleert in het cd-boekje.
Saskia Lankhoorn: “De tijd van minimal music is ook eigenlijk al voorbij, die hoorde bij een bepaalde periode. Kate’s muziek is geen minimal music in strikte zin, de patronen herhalen zich nooit helemaal. Daardoor kom je ook niet echt in een trance. Haar muziek heeft een meer verhalende structuur.”



Andriessen

Op het eerste gehoor bedient Kate Moore zich van een lieflijk en merendeels tonaal idioom. Niet iets wat je meteen met de rechtlijnigheid van componist Louis Andriessen associeert.
“Nou, dat je bij iemand studeert, wil natuurlijk niet zeggen dat je diegene kopieert. En ik denk ook zeker dat Louis wil dat studenten hun eigen weg zoeken volgen, dat hij geen stempel op hen wil drukken. Maar als je luistert naar ‘Joy’: dat is alleen solo piano, zonder die gelaagdheid. Dat past echt bij die forsere Haagse techniek, de Haagse School van Louis Andriessen. En Kate’s muziek is in principe heel metrisch opgeschreven. Je speelt wat er staat: ook weer typisch Andriessen. Hoe meer je er zelf aan toevoegt, hoe verder je van de bedoeling verwijdert raakt. De noten staan er en die zijn van zichzelf al goed, een beetje net als bij Bach. En dat is ook wat mij erin aantrekt.”

Wat haar bovendien aantrok, was de ruimte voor theatrale elementen. “Toen ik Kate’s muziek voor het eerst hoorde, voelde ik opeens een synthese van twee werelden die ik allebei in me heb. Kijk, ik heb piano gestudeerd bij mensen als Naum Grubert en Marcel Baudet, binnen de Russische romantische klaviertraditie. Maar ik ben ook dol op popmuziek: Radiohead,  Massive Attack… En Spinvis natuurlijk, een groot poëet. En ik vind het leuk om rondom de muziek een mooie show neer te zetten. Neem nu ‘Sensitive Spot’, met acht speakers – die muziek is heel ruimtelijk. Dus ik heb ontwerper Maarten Warmerdam gevraagd om een lichtkunstwerk te maken.”

Warmerdam creëerde een ronde schijf van licht, die hij zelf omschrijft als ‘een sferische spiegel’ en ‘een licht uit de hemel dat kan wisselen van intensiteit, kleur en contrast’. Hij liet zich daarbij inspirerend door de verdeling van kleur en ruimte in de zinderende schilderijen van de Amerikaanse schilder Mark Rothko (1903-1970).
“Echt waanzinnig,” zegt Lankhoorn verrukt. “Het  is een soort zon geworden, en daaronder ben ik via mijn iPad aan het spelen…  Ja inderdaad, mijn iPad. Kijk, daar heb je nog zo’n gevaarlijk, beladen woord: ‘electronica’. Iets uit de jaren zeventig, dat voor veel mensen een negatieve klank heeft gekregen. Wat natuurlijk ook onzin is. Het gaat immers over muziek, ik speel gewoon met muziek! Oké, de klep is van de vleugel af, ik heb een oortje in en ik gebruik de iPad. Maar het gaat nog steeds allemaal over echte noten, die ik gewoon op de piano heb ingespeeld.”

Ego
Als 19-jarige beleed ze tijdens een interview in Trouw dat ze “met muziek iets tegen egoïsme wilde doen.” Weet ze nog wat ze daarmee bedoelde?
“Haha, heb ik dat gezegd? Misschien bedoelde ik dat je als pianist vaak solist bent. En dat vind ik ook heerlijk, maar ik wil geen solist zijn op de traditionele manier. Ik wil een nieuw publiek bereiken in een minder afstandelijke setting, ik wil dat de mensen om me heen zitten.” Enthousiast: “ Daarom past dit project ook zo goed bij het label ECM! De initiatiefnemer, Manfred Eicher, is van huis uit afkomstig uit zowel de klassieke als de jazzwereld. Ik bezocht met mijn man (pianist Wolfert Brederode, MC) een presentatiefilm over ECM. Bij die gelegenheid raakte ik heel gewoon met Manfred Eicher aan de praat over ‘Dances & Canons’, ongeveer net zoals ik nu met jou praat. En warempel, de volgende dag belde hij al: ‘Kom maar, we gaan het opnemen!’ Ja, dat was echt zo’n heel bijzonder moment dat me zal bijblijven.”


Misschien kun je met muziek ook iets tegen egoïsme doen, doordat muziek soms heel eventjes het goede, het pure in de mens aanraakt?
“Ja, maar daarvan durf ik niet te pretenderen dat ík dat doe, dan zou ik bijna een soort medium zijn. Het gaat niet om míj, maar om de muziek zelf. Die muziek gaat via mijn armen de wereld in. Dus mijn ego moet op dat moment helemaal weg zijn.” Lachend: “ Maar het gekke is: wanneer ik als artiest naar al die podia bel om te vragen of ik daar kan komen optreden, moet ik mezelf dus wél verkopen…! Dat is het dubbele aan dit vak.”



‘Dances & Canons’, ECM New Series 2344 | 481 0963.

© Margaretha Coornstra i.o..v. Luister, oktober 2014