zaterdag 27 juli 2013

Honderd jaar ‘Le Sacre’


Van luguber lenteoffer tot opbouwend jongerenproject


“Eerst klonk het als herrie. Maar nu hoor ik het verhaal erin terug en klinkt het als muziek,” vindt een Berlijnse scholiere in 2004.
Zoveel geduld hadden de Parijse schouwburgbezoekers een eeuw geleden echter niet. Binnen het kwartier stonden ze op hun achterste benen en voltrok zich een ordinaire, zij het gedenkwaardige rel.
‘Le Sacre du Printemps’ van Strawinksy viert dit jaar haar honderdste verjaardag.

Originele aankleding door Nikolaj Rjorich

door Margaretha Coornstra

“Toen ik het eerste deel van de Sacre af had, speelde ik Diaghilev dit akkoord voor, 59 keer achter elkaar. Hij was een beetje verbaasd en stelde een vraag die ik erg beledigend vond. Hij vroeg: ‘Gaat dit nog lang zo door?’ Ik zei: ‘Tot aan het eind, mijn beste.’ Toen zweeg hij, want hij zag dat ik het meende.”
Aldus een hoogbejaarde Igor Strawinksky, die grinnikend terugblikt op het ‘enorme schandaal’ dat de première van Le Sacre du Printemps veroorzaakte. Met één daverende klap hadden hij en choreograaf Vaslav Nijinsky een mijlpaal neergezet in zowel de muziek- als dansgeschiedenis.

De Sacre was Strawinsky’s derde project onder Sergej Diaghilev, de Russische impresario die in Parijs furore maakte als grondlegger van het balletgezelschap ‘Ballets Russes’. Na de successen van L’Oiseau de Feu en Petroesjka (waarvan de dissonantiegraad al enige wrevel veroorzaakte) besloot het tweetal in 1911 om het nieuwe idee van Strawinsky in balletvorm te gieten: een grimmige vruchtbaarheidsrite uit voorchristelijk Rusland, waarbij stamoudsten een jonge maagd aanwijzen die zich dood moet dansen, als offer aan de zonnegod.
Strawinsky schreef het leeuwendeel in zijn huis te Ustilug in Rusland. Door allerlei praktische problemen werd de première van de Sacre uitgesteld tot 1913. Die extra tijd benutte hij om de instrumentatie nader uit te werken. Slagwerk en houtblazers zouden de sfeer bepalen, met die geheimzinnige, onherkenbaar hoge fagotsolo in de eerste maten: het ontwaken van de aarde uit haar winterslaap.


Hoongelach
Op 29 mei 1913 beleefde Le Sacre du Printemps zijn première in het Parijse Théâtre des Champs-Elysées. Binnen enkele minuten weerklonken protest en hoongelach vanuit de zaal. En al verhaspelde een woordspelige recensent de titel tot ‘Le Massacre du Tympan’ (De Slachting van het Trommelvlies), het waren zeker ook de visuele aspecten die de gemoederen danig verhitten. Met de kostuums van de Russische archeoloog/vormgever Nikolaj Rjorich en de anti-klassieke choreografie van Vaslav Nijinsky was de verwarring compleet. Geen zwevende elfjes op spitzen en in gazen rokjes, maar schuifelende boerenmeisjes in zware, vormeloze jurken met lange mouwen, linten kruislings om de kuiten gewonden en lange vlechten langs het hoofd – als een natuurvolk in prehistorisch Rusland. Ook de mannelijke dansers toonden geen vloeiend lijnenspel van lenige lichamen in maillots, maar sjokten in rondjes over de planken als werden hun voeten vastgezogen in kletsnatte kleigrond.
De Parijse beau monde ontzette bij deze aanblik. “Ze hadden Shéhérazade verwacht, of Cléopatra,” meesmuilde Strawinsky later. “Maar bij de ‘Danse des adolescentes’ zagen ze een rij Lolita’s met X-benen en vlechten op en neer springen. Toen brak de storm los. Het waren domme mensen die niets met kunst hadden.”
Aanhoudend gefluit en gebrul (door tegenstanders) in combinatie met het demonstratieve applaus (van enkele voorstanders) overstemden het orkest. Halverwege het ballet liet Diaghilev de zaallichten ontsteken en maande het publiek tot stilte. Vergeefs. Er ontstond zelfs handgemeen en naar verluidt moesten er gendarmes aan te pas komen.


Reconstructie
Natuurlijk was het niet alleen domheid of gebrek aan artisticiteit waardoor zich zo’n collectieve agressie kon ontladen. De Parijse schouwburgbezoeker anno 1913 leefde vermoedelijk op grote afstand tot de natuur, met inbegrip van de eigen oerdriften. Bovendien verwachtte men wellicht gestileerde Russische folklore, via klassieke balletregels in esthetische banen geleid. Maar wat werd voorgeschoteld, bleek expressionisme in optima forma.
Sinds 1987 kunnen we ons een indruk vormen van wat zich op dat podium afspeelde. Danswetenschapper Milicent Hodson heeft zich namelijk (in opdracht van het Joffrey Ballet uit San Francisco) veel moeite gegeven om de verloren gegane Nijinsky-choreografie te reconstrueren. Ballerina Beatriz Rodriguez danste als eerste sinds 75 jaar ‘L’Élue’ (de Uitverkorene) zoals Nijinsky had voorgeschreven: als een verbijsterd pubermeisje, onverbiddelijk ingesloten in een kring van stamleden, dat zichzelf ter plekke dood moet dansen.
En dan zien we hoe een sidderend, schoorvoetend wezen ineenkrimpt en met heen en weer flitsende ogen zoekt naar een ontsnappingsruimte, om dan aarzelend te beginnen aan een groteske springdans. We zien het houterig klapwieken met schijnbaar verstijfde armen, door een tiener die buiten zinnen raakt bij het besef dat met elke beweging haar einde dichterbij komt. We zien haar steeds wilder omhoog en in vreemde hoeken opzij springen en schokkerig rondtollen tot ze erbij neervalt.

De combinatie van quasi authentieke kostuums en onesthetisch verbeelde emotie maakt deze oude, heidense mythe onthutsend concreet. Nijinsky graaft genadeloos tot op de bodem van menselijke psyche. En het resultaat is zelfs nu nog confronterend, laat staan voor de Parijse elite van een eeuw geleden.
De ook technisch loodzware choreografie (want als danser was Nijinsky zelf een ware duivelskunstenaar!) is vijfmaal in Parijs en driemaal in Londen uitgevoerd, om in 1914 te verdwijnen van het repertoire van Ballets Russes. De muziek echter - waarin Strawinsky korte, pregnante ritmes voorrang geeft boven melodiek en voortdurend van maatsoort wisselt - is tot op heden talloze choreografen blijven uitdagen en inspireren. Maurice Béjart maakt er in 1959 een woeste paringsdans van. Pina Bausch laat in 1975 de in beige geklede meisjes elkaar een onheilspellend rode jurk doorgeven, bestemd voor de Uitverkorene. Aan het eind van de dodendans horen we het slachtoffer met een schurend geluid hijgen van uitputting.

Hangjongeren
De populairste Sacre van de laatste jaren is ongetwijfeld die van Britse choreograaf Royston Maldoom, op initiatief van Simon Rattle en het Berliner Philharmoniker. De productie dankt haar faam vooral aan de bekroonde documentairefilm ‘Rhythm is it’ (2004) van Thomas Grube en Enrique Sánchez Lansch.
Als dansers werden 230 Berlijnse tieners geselecteerd, uit kansarme milieus en van vaak buitenlandse afkomst; in totaal vertegenwoordigde het gezelschap 25 verschillende landen. Het idee kwam van dirigent Rattle, die zich afvroeg wat Strawinsky’s enerverende ritmiek na 90 jaar voor uitwerking zou hebben op doelloos rondhangende, gedemotiveerde jongeren: “De Sacre zit vol energie, het is één van de krachtigste stukken ooit geschreven. Deze muziek grijpt meteen je hele lichaam, het is alsof je onmiddellijk vanuit de diepten der aarde oprijst.”
Het succes bleek overweldigend. Niet in de laatste plaats dankzij danspedagoog Maldoom, die met zijn vastberaden aanpak de juiste snaren aantokkelt: “You can change your life – in a dance class!” Ook vervangt hij het woord ‘discipline’ door ‘focus’ of ‘concentratie’ en komt met onverwachte oefeningen, zoals tien minuten zwijgen en naar de muur kijken. Achterliggende gedachte: pas bij volledige stilte en bewegingloosheid krijgt het lichaam de kans om duidelijk te maken wat het wil.
“Ik hou er niet van om anderen aan te raken,” bekent danser Martin (19). “Ik geef ook haast nooit mensen een hand, dat is me al te intiem.” Toch laat hij zich liften op de schouders van een andere jongen. Maldoom: “Martin heeft angst in zijn ogen, maar hij is zó briljant…!”
Op langdurige training volgt uiteindelijk een glorieuze performance. De Offerdans is omgedoopt tot ‘The Gathering of the Tribes’. In deze multiculturele apotheose “…beelden 230 mensen dit ritueel opnieuw uit, om de toekomst te verzekeren,” zo omschrijft een ontroerde Maldoom dit moment.

Brak de Sacre dus in 1913 met zijn vitale ritmen en striemende klanken al door het beschaafde masker van de Parijse beau monde heen, een eeuw later lokt de muziek hopeloze hangjongeren uit hun harnas van desinteresse. En een jeugdige websitebezoeker vat eind 2012 dit effect wel heel kernachtig samen: “Fucking unbelieveable!”

© Margaretha Coornstra, i.o.v. Luister, mei 2013