vrijdag 16 september 2011

Van sprookjesboek tot Wilhelmina-ring

Beeldhouwer Piet Slegers was in 2003 al genomineerd voor de Apeldoornse Wilhelmina-ring. Een meningsverschil (Slegers’ beelden zouden volgens een jurylid niet modern genoeg zijn) leidde toen tot een andere beslissing. Maar dit jaar is het menens. De hoogbejaarde meester zag op 29 augustus zijn levenswerk gelauwerd met de landelijke oeuvreprijs.

-
Landschaps-zonneproject (1979), Kröller-Müller Museum

door Margaretha Coornstra

De bosweg naar Velp voert langs heuse haarspeldbochten over de heuvels bij Rozendaal. Hier woont en werkt Piet Slegers al een ruime halve eeuw. De prettig verwilderde tuin herbergt een kleine bloemlezing uit zijn oeuvre, van het realistisch ‘Everzwijn’ tot abstracte groeivormen.
Nee, een website heeft hij niet. Slegers (88) doet niets met internet. Data en jaartallen houdt hij ook niet zo precies meer bij. Maar de gebeurtenissen zelf staan hem nog levendig voor de geest. Soms geeft zijn vrouw Gerda een speelse hint als hij te lang uitweidt. “Het vervelende van deze leeftijd is dat je steeds over het verleden praat,” verontschuldigt hij zich dan.

Als kind bleek hij zwaar dyslectisch, in een tijd overigens dat men leesproblemen aan domheid toeschreef. Het bedeesde jongetje onderging het wekelijks leren en opzeggen van de catechismus als een strafexercitie. Tenslotte werd hij bij de zwakbegaafdengroep ingedeeld: “Ik heb het nooit verder gebracht dan de derde klas.” Mooi tekenen kon Pietje wél, zo bevestigde een tekenwedstrijd. “Laat ik nou de eerste prijs winnen! Een dik sprookjesboek. Maar dat boek heb ik zelf nooit vast mogen houden. De onderwijzer zei meteen: ‘Ziezo, dat zet ik hier in de kast en dan lees ik daar af en toe de kinderen uit voor.’ God, wat een opluchting toen ik van die school af mocht.”

Dat enkele jaren later de beeldhouwer in hem ontwaakte, dankt hij aan zijn moeder. Zij raadpleegde een kunstschilder uit de buurt, Jan van Bracht, die zich bekommerde om werkloze jongelui. “Hij gaf me een broodje klei. Man, dat was een openbaring, om die vormen te kunnen vóelen! Dít was het, wist ik meteen. Het eerste wat ik heb gemaakt was een roos in een pot. Voor mijn moeder. Toen kwamen de madonnabeeldjes. En vervolgens ging ik allerlei mensen uit het dorp naboetseren.”

Algauw kreeg Piet zoveel opdrachten, dat hij met de opbrengst zijn eigen studie kon betalen. Op zijn 20ste kwam hij, als derdejaars op de Arnhemse School voor Kunst en Kunstnijverheid, bij de 19-jarige Gerda Bokhorst in de klas. Ze trouwden al vrij snel. “Ik weet niet wat ik ooit zonder háár had moeten beginnen,” belijdt hij nu even galant als oprecht. Hun eerste gezamenlijke kunstproject: een uit eikenhout vervaardigde communiebank, voor de kerk in Sint-Oedenrode. Gerda: “Toen hebben we jouw kop gebruikt voor Sint Bonifatius, weet je nog?” Piet: “Ach ja, en toen heb ik jou ook gelijk maar heilig verklaard door Sint Odilia jouw gezicht te geven...”

Het was de bekende beeldhouwer Carel Kneulman die hem in 1954 introduceerde bij kunsthistoricus Bram Hammacher, destijds directeur van het Kröller-Müller Museum. Daarna ging het snel met Slegers’ carrière. Grote opdrachten voor werken in de openbare ruimte, aankopen van zijn Landschaps-Zonneproject (1978) door het Kröller-Müller én van drie andere beelden door koningin Beatrix zelf: “Een heel aardig iemand! We ontmoetten haar toen ze 23 was, tijdens het Jeugdfestival in Velp. Ze vroeg of ze bij ons thuis langs mocht komen.” Slegers reageerde eerst afhoudend, maar was naderhand verrukt over Beatrix’ feilloze kijk op kunst: “Zoals zíj al mijn beelden ontleedde, er meteen alle karakters uit haalde..! Ik was stomverbaasd, dat had ik nog niemand zien doen.”

De natuur speelt een hoofdrol in Slegers’ werk. Een monumentaal voorbeeld van ‘land art’ is zijn 5 hectare beslaande ‘Aardzee’ (1982) bij Zeewolde. Maar ook beelden van roestvrij staal (rvs, zijn favoriete materiaal, doordat de glans zo’n ruimtelijk effect sorteert) verweeft hij met de natuur. Een cruciaal onderdeel van zo’n opdracht gebeurt op locatie: “Ik moet precies weten waar de zon opkomt en in de loop van de dag het beeld bestraalt. En hoe je, als na dagenlang donker weer de zon terugkomt, opeens weer een totaal ánder beeld ziet.”
Al 30 jaar werkt hij samen met zijn zoons Guido en Michel Slegers, beide wektuigbouwkundigen en gespecialiseerd in het uitvoeren van vaak gigantische kunstwerken in rvs, corten-staal, polyester en brons. Trots: "Ze weten alles wat ik ontwerp werkelijk perféct te realiseren!"

Zo snaaks-relativerend als Piet Slegers over zijn levensgeschiedenis praat, zo devoot spreekt hij over de kunst zelf. Over Michelangelo en Rodin, die hij als “de allergrootste meesters” beschouwt. En over het ‘gevoel’ - zowel in de betekenis van sensatie als emotie - dat zijn constante leidraad is. Diep ontzag klinkt in zijn stem als hij, gedempt opeens, vertelt over de roemruchte expositie ‘Sonsbeek buiten de perken’ in 1971. Slegers zat in het organisatiecomité. “Bij het plaatsen van werken van al die wereldberoemde beeldhouwers kon ik gewoon vóelen hoe zij zelf om dat beeld heengelopen waren..!”

Deze week kreeg Piet Slegers pontificaal de Wilhelmina-ring uitgereikt in Paleis Het Loo. Terecht, beseft hij zelf. Maar tegelijk stelt hij dankbaar vast: “Ik heb ook het geluk gehad om telkens de juiste mensen te ontmoeten.” En de vraag wie van hen achteraf zijn grootste leermeester is geweest, blijkt een simpele: “Gijs Jacobs van den Hof,” klinkt het prompt, “mijn docent aan de Arnhemse academie. Later heb ik zelf net zo lesgegeven als hij. Nóóit proberen om leerlingen te vormen tot een kopie van jezelf! Nee, altijd zoeken naar de persoonlijke kern van die jonge mens, en naar diens eigen diepste verlangen. En dan diegene het vertrouwen geven dat hij of zij het ook echt kán.”