woensdag 5 november 2014

Louis Andriessen - Het geluid opnieuw geordend



Louis Andriessen

In 2004 vond in Apeldoorn de tiende Young Composers Meeting plaats. Composer in residence was opnieuw niemand minder dan Louis Andriessen. Enkele weken daarvoor interviewde ik hem in zijn bovenhuis binnen de Amsterdamse grachtengordel.



door Margaretha Coornstra


‘Uniek in de wereld’ noemt Louis Andriessen (1939) de Apeldoornse Young Composers Meeting (YCM).
Die uniciteit zit ’m vooral in de aanwezigheid van ensemble ‘de ereprijs’ (tevens organisator van de YCM) dat ter plekke kan terugspiegelen wat de cursisten zojuist hebben opgeschreven.
‘Die mogelijkheid is ongemeen belangrijk,‘ benadrukt Andriessen. ‘Dat je als componist niet aan een tafel ingewikkeld gaat zitten doen, maar concreet kunt hóren hoe een saxofoon in elkaar zit. Bovendien heeft de ereprijs mijn bijzondere sympathie omdat het verwant is aan een bandje - zo noem ik het maar - dat ik zelf begin jaren ‘70 heb opgericht, De Volharding. Met een bezetting die minder doet denken aan het puur klassieke orkest dan aan de popmuziek: zoals gitaar, basgitaar en drums.'

Richtte de YCM zich lange tijd op instrumentale muziek, sinds enkele jaren zijn er ook vocalisten beschikbaar. Centrale opdracht in deze masterclass is een compositie van drie minuten voor de volledige ereprijs-bezetting plús een keuze uit vijf stemmen. Docente Gerda van Zelm van het Haags Conservatorium treedt hiertoe aan met een groepje zangers.
Andriessen: ‘Jonge componisten hebben weinig ervaring met vocale muziek. Bovendien is de zangtechniek aan strenge grenzen gebonden en die wil ik doorbreken. Mijn streven is een geschoolde stem die niet klinkt als operazangeres, maar ook weer niet als een popzangeres. En zelf heb ik nu iemand gevonden, die echt alles kan wat ik wil.‘
Andriessen doelt op de flamboyante mezzosopraan Cristina Zavalloni: wat hem betreft mag zij een voorbeeldfunctie hebben. In Zavalloni herkent hij veel van de stemvirtuoos Cathy Berberian, die niet alleen prachtig Monteverdi zong maar vooral beroemd werd met haar vocale waaghalzerij in avant-garde muziek.


'De goeie noten'
‘Muziek is geordend geluid’, weerklonk in de jaren zestig de even gevleugelde als ontnuchterende one-liner van Louis Andriessen, waarmee zwijmelgrage studenten tot op heden om de oren worden geslagen. Laten zich in de 21ste eeuw nieuwe tendenzen waarnemen binnen de ordening van het geluid?
‘Nou, wat ik daarvan meemaak geldt niet alleen voor de YCM, maar vooral voor het conservatorium in Den Haag. Daar zitten meer dan vijftig compositieleerlingen uit alle delen van de wereld. Wat opvalt is dat ze heel erg bezig zijn met verschillende media: video, teksten, theater, electronica. Het feitelijk zoeken naar de goeie noten is een veel kleiner onderdeel geworden van het totale pakket.‘

Een ander karakteristiek gegeven is dat sinds enkele decennia ‘bijna alles kan'. Zulks in tegenstelling tot Andriessens eigen studietijd, waarin rigoureus werd afgerekend met de Laatromantische decadentie en Pierre Boulez de twaalftoonstechniek van Anton Webern tot in uiterste striktheid had doorgevoerd: ‘Er mocht niks meer tonaal zijn. Een mooi deuntje in d-mineur kon je vergeten. Maar tegenwoordig is er nauwelijks nog iets taboe. Wat het overigens ook weer niet makkelijker maakt. De grote kunst van het maken van kunst is: jezelf beperkingen opleggen. Vergelijk het maar met spelletjes. Hoe wil je nou voetballen of bridgen zonder regels, dat slaat toch nergens op?'

Muziekliefhebbers associëren Louis vooral met politiek geladen titels als Volkslied, Workers Union en De Staat; met rebelse projecten als minimal-groep Hoketus en blaasorkest De Volharding, en met publicaties als Het Apollinisch Uurwerk en Gestolen Tijd. Kunst en engagement zijn bij Louis Andriessen onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zo pleitte hij anno 1969 bewogen voor culturele emancipatie van de doorsnee burger: ‘Socialisering betekent níet de popularisering van de kunst, maar betekent dat je de hele maatschappij op een hoger plan brengt. Dus: niet eenvoudige muziek brengen, maar de mensen leren luisteren naar moeilijke muziek.'


Neokolonialisme
Nu, op nagenoeg pensioengerechtigde leeftijd, stelt hij opnieuw vast: ‘Negentig procent van de mensen leeft onder z‘n niveau, eist veel te weinig van zichzelf. Nergens is de entertainment-cultuur ook zo veramerikaniseerd als in Nederland: niet in België, niet in Duitsland, niet in Denemarken. Dat is raar, daar moet je over nadenken. En ik mag dat zeggen, omdat ikzelf sterk ben beïnvloed door wat nu politiek correct de ‘Afro-Amerikaanse muziek‘ heet: jazz, motown... Kijk, een open blik op de Amerikaanse cultuur is op zichzelf prima, want Amerika omvat zowel Count Basie als John Cage. Het gaat ook niet zozeer om de cultuur zelf als wel die houding van: hoe kan ik mensen zoveel mogelijk geld uit de zak kloppen?'

Eenzelfde scepsis houdt Andriessen bij het integreren van exotische elementen in de westerse muziek. ‘Natuurlijk heb ook ik me verdiept in de gamelan, in Afrikaanse en Japanse muziek, noem maar op. Maar ik heb niet zo‘n hoge pet op van wat nu ‘world music‘ heet, want dat is een soort neo-kolonialisme: wij hebben macht over de hele wereld, dus we pikken hier en daar een snufje van mee. Dat vind ik imperialistisch. Jazz daarentegen is een zuiver voorbeeld van een interculturele mengvorm: authentiek, niet commercieel.'

Het wordt Andriessens achtste keer als gastdocent bij de YCM. ‘En het is me altijd goed bevallen. De omstandigheden in Apeldoorn zijn gunstig. Mooie omgeving, mooie leskamers, uitstekend eten. Ik stuur die kinderen ook altijd een middag verplicht naar het Kröller-Müller. Want over het algemeen zijn musici tamelijk beperkt in hun interesses, en het is goed voor ze om ook te leren kíjken naar mooie dingen.'


Oost-Europa
In navolging van zijn vader Hendrik doceert hij sinds 1978 compositie aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarnaast geeft hij talloze seminars in binnen- en buitenland. Andriessen houdt van lesgeven, omdat hij zo graag over ‘het vak‘ praat. ‘Iedereen is weer anders en stelt andere vragen, die ik soms nog nooit eerder gehoord heb. Dat krijg je als bijna alle studenten buitenlanders zijn, met elk hun eigen culturele bagage.‘
Zo'n internationale uitstraling is heilzaam voor Nederland: ‘Want Nederlanders kijken zelden verder dan hun neus lang is. Dat zie je aan de goeie voetballers die allemaal vertrekken. En het geldt zéker voor kunst, en zéker met deze regering, die niet erg kunstzinnig is en weinig belangstelling toont voor goed onderwijs en cultuur.'


De YCM trekt cursisten aan uit zo‘n tien verschillende landen. Van oudsher bestaat er vooral een goede band met Oost-Europa; zo speelde de ereprijs meermalen op het Warschauer Herfst Festival. ‘In Oost-Europa waren ze namelijk lang niet zo achterlijk als wij hier vaak denken. Integendeel‘, zegt Andriessen, ‘met name Polen hield cultureel zéér goed een vinger aan de pols. Wat lang niet iedereen weet, is dat het stuk dat mijn internationale doorbraak zou betekenen, De Staat, na de Nederlandse première in ‘76 voor het eerst buiten Nederland werd uitgevoerd op het Warschauer Festival. Niks New York, niks Londen. Warschau.'

© Margaretha Coornstra, i.o.v. de Stentor, 2004

zondag 2 november 2014

De sage van het Ronde Huis




Het Ronde Huis blijft fascineren. Verschillende auteurs doken de laatste jaren in de geheimzinnige verhalen over de verdwenen bosvilla bij het Veluwse dorp Nunspeet. Zo ook cultuurwetenschapper Wilmar Taal. Zijn conclusie: hier is vooral sprake van sagevorming.


 door Margaretha Coornstra

Als we elkaar spreken, is auteur Wilmar Taal net teruggekeerd van zijn ‘Ronde Huis-wandeling’, de tweede in een serie van zes. Bij deze tochten door het Zandenbos geeft hij medewandelaars tekst en uitleg over de legendarische grootgrondbezitter Frank van Vloten en de geruchten rondom diens villa in het Zandenbos. Ditmaal was het gezelschap door de wolkbreuk met onweer opgehouden, om zich pas later een weg te banen door de modderige paden onder druipend geboomte. “Ik had vandaag drie mensen meelopen en vorige week twee, maar voor 5 augustus hebben we al aardig wat aanmeldingen”, lacht hij.


Taals boek, ‘Wie Nunspeet zegt, zegt Van Vloten’ oogstte diepe verontwaardiging bij de Werkgroep Ronde Huis (WRH), een gezelschap dat zich al jaren bezighoudt met de geruchten rondom de bosvilla en anno 2012 een boek het licht deed zien. Daarvan verscheen begin augustus 2014 een derde, herzien druk bij Uitgeverij Nunspeet, ditmaal aangevuld met een 80 bladzijden tellende appendix, aldus de WRH. Toch stuurden de werkgroepsleden – die anoniem willen blijven – eind juli alvast een 11 pagina’s tellende waslijst met aanmerkingen naar de Stentor. Zo zou Taals  titel ‘Wie Nunspeet zegt, zegt van Vloten’ meteen al plagiaat zijn, want ontleend aan een zinsnede uit een brief, zonder verwijzing naar die brief.
“Nou, die titel was al bij de nazaten van Van Vloten bekend voordat het manuscript bij de uitgever lag, en zij hebben geen bezwaar gemaakt,” aldus Taal. “Sterker nog: volgens mijn definitie pleegt de Werkgroep zelf plagiaat, want ze citeren zonder bronvermelding. Verder schrijven ze uitspraken van anderen – door mij geciteerde bronnen – aan mijzelf toe.”

Cruciaal verschil tussen de twee boeken vormt de benadering. De WRH baseert zich vooral op getuigenverhalen, Taal op feiten. De WRH stelt dat het Ronde Huis ook als bordeel fungeerde, waar piepjonge meisjes op vaak wrede wijze werden geprostitueerd; zulks tot vermaak voor rijke heren, onder wie prins Hendrik. Deze heren zouden lid zijn van een occult genootschap dat het ‘pangermanisme’ aanhing, een laat 19e eeuwse stroming die alle etnisch-Germaanse volkeren wilde samenbrengen en de Germaanse mythologie en het verleden verheerlijkte.
Taal: “Ik heb grote moeite om Van Vloten te zien als een pangermanist. Hij vertoont te veel trekjes die daarmee in tegenspraak zijn. Zo romantiseerden pangermanisten het verleden en hadden ze een afkeer van alle modernisering die Industriële Revolutie met zich meebracht. Verder waren ze fel gekant tegen rassenvermenging. Maar Frank van Vloten was als elektrotechnisch ingenieur juist heel vooruitstrevend. En zijn tweede vrouw was nota bene van Indische afkomst.”

Ook voor de aanname dat Van Vloten een pederast zou zijn die op meisjes tussen pakweg 12 en 14 jaar viel, ziet Taal geen aanwijzingen. “Hij had zelf kinderen, en die waren dol op hem. Ze willen geen kwaad woord over hun vader horen! Toen hij scheidde van zijn eerste vrouw, wilden ze ook per se bij hun vader blijven wonen.”
Het ‘pedo-verhaal’ zou volgens Taal mogelijk samenhangen met het smalspoor waarover een trammetje liep. Dat smalspoor leidde naar het Ronde Huis, maar óók naar de naburige vakantiekolonie voor bleekneusjes uit de stad. “Mensen kunnen kinderen in dat trammetje hebben zien stappen en daaruit afgeleid dat ze naar het Ronde Huis werden gebracht, terwijl ze in werkelijkheid naar de vakantiekolonie gingen. En ja, het is mogelijk dat iemand in één van Van Vlotens gasten prins Hendrik meende te herkennen. Maar volgens de familie Van Vloten zijn er nooit contacten geweest met het koningshuis.”

Dat Frank van Vloten een excentriekeling was, daar twijfelt Wilmar Taal niet aan. “Ik heb ook wel begrepen dat hij het leuk vond om ’s avonds te paard, met een grote sombrero op, bosarbeiders de stuipen op het lijf te jagen (een liefhebberij die hem de bijnaam 'Zwarte Duivel' bezorgde, MC). Maar ja, anderzijds hoor ik weer dat veel bosarbeiders hem juist met grote eerbied herdachten...”

Grootste pijnpunt voor de Werkgroep Ronde Huis is misschien dat Taal conclusie van ‘sagevorming’ rondom Frank van Vloten en zijn Ronde Huis gelijk zou staan aan betichting van leugens of op z’n minst fantasie.
Maar de term ‘sage’ heeft immers een heel andere betekenis, beklemtoont Wilmar Taal. “Sagevorming is het resultaat van oral history. Als geschiedenis mondeling wordt overgeleverd, krijg je onherroepelijk accentverschillen en vervormingen. Veel interviews met getuigen zijn pas veertig tot zestig jaar na de dood van Van Vloten afgenomen. Dus het kan niet anders of er zijn in de loop der tijd allerlei elementen onbedoeld weggelaten dan wel toegevoegd, waardoor verhalen een eigen leven zijn gaan leiden.” Geen leugens dus, maar simpelweg de werking van het menselijk geheugen: “De bekende psycholoog Willem Wagenaar heeft geconstateerd dat er al na zes jaar aanzienlijke vertekeningen in je herinneringen sluipen.”

Overigens heeft Wilmar Taal niet de illusie met zijn boek alles is weerlegd. “Integendeel, er komen steeds nieuwe verhalen bij. En vanuit mijn cultuurwetenschappelijke achtergrond vind ik dat eigenlijk heel interessant! Momenteel zie je de focus verschuiven van het Zandenbos naar het aangrenzende Willemsbos; vooral dáár zouden allerlei verschrikkelijke dingen zijn gebeurd... Dus het verhaal gaat verder.”

- Wilmar Taal / 'Wie Nunspeet zegt, zegt Van Vloten'. Free Musketeers, juli 2014
- Werkgroep Ronde Huis / ‘De geschiedenis van het Ronde Huis’, Uitgeverij Nunspeet. Derde druk, augustus 2014 
 

'Laat Serena genieten van het hier en nu'



Normaal gesproken reageert platenmaker Jared Sacks terughoudend wanneer hem ‘wonderkinderen’ worden toegeschoven. Maar pianiste Serena Wang wist hem te overtuigen. In april verscheen haar debuut-cd bij zijn label Channel Classics.



Tekst: Margaretha Coornstra


Wonderkind, het blijft een beladen term. Er hangt ook iets van tragiek omheen: veel wonderkinderen zijn immers door pronkzieke ouders en slimme agenten sociaal en financieel uitgebuit, zonder daar zelf beter van te worden. Of ze raakten in de vergetelheid zodra ze niet jong en schattig meer waren, met alle identiteitsverwarring van dien.
Het is precies deze tragiek die de ouders van Serena Wang (9) willen voorkomen. “Ze zijn ontzettend trots, maar ook slim genoeg om haar niet aan dat hele circus te laten meedoen,” vertelt Jared Sacks, oprichter van en brein achter Channel Classics. “Serena’s vader vindt: de school gaat voor. En terecht.”
Sacks heeft dit nieuwe wonderkind en haar familie dit laatste halfjaar goed leren kennen. Bewust zocht hij voor Serena repertoire bij elkaar dat geschikt is voor een jeugdig publiek. Zoals ‘Dances for the Dolls’ van Sjostakovitsj (tevens het titelnummer) of Poulenc’s ‘Petites pièces infantines’. En op de debuut-cd van een, deels in Amerika opgevoed, Chinees meisje mag ook Tan Dun uiteraard niet ontbreken.
“Het is een leuke cd geworden, ook voor kinderen die op pianoles zitten. Hun ouders kunnen ze hiermee mooi aanmoedigen,” meent Sacks. “En ja, natuurlijk zitten er wel een paar virtuoze stukken bij waarin Serena echt kan laten zien wat ze kan, zoals Chopins Impromptu in cis.”

'Griezelig'
Voorwaarde om wonderkind te mogen heten, is dat je al voor je tiende levensjaar op minstens één terrein functioneert als een goed presterende volwassene. Dat Serena daaraan ruimschoots voldoet, zal elke muziekliefhebber beamen. De trailer van Channel Classics, waarin ze die Impromptu in cis speelt, wordt vol ontzag bekeken; de Youtubers komen superlatieven tekort. Maar tegelijk rijzen er kritische vragen over Serena’s persoonlijke ontwikkeling. “Serena creëert zo’n rijpe Chopin-klankwereld, het is bijna ‘griezelig’ om tegelijk te kijken en te luisteren,” schrijft MrPeeEm. En: “Heeft ze ooit met andere kinderen gespeeld zoals elk normaal klein meisje?” vraagt ene Fernando zich af. Ook andere ‘Serena-filmpjes’ hebben iets onwezenlijks: een groot orkest, een reusachtige zwarte vleugel, met daarachter een klein poppedijntje in een zuurstokroze prinsessenjurk, dat doortastend in de toetsen grijpt.
Serena’s ouders zijn afkomstig uit China, maar wonen en werken al jaren in San Francisco. En nee, de kleine Serena (Chinese naam: Yalun), komt nu eens níet uit een muzikaal gezin. “Haar ouders weten zelf niks van muziek,” constateert Jared Sacks laconiek. “Ja hoor, dat mag je opschrijven, ze komen daar zelf rond voor uit. Maar ja, alle Chinese kinderen krijgen pianoles; dat is normaal, tenminste als hun ouders zich dat kunnen permitteren. Serena’s broertje ging als eerste op les en toen Serena tweeëneenhalf jaar was wilde zij óók.”
Dat mocht. Maar Serena ging meteen als een speer en was in een mum van tijd haar broer voorbijgestreefd. In februari 2010 werd ze als vijfjarige de jongste prijswinnaar ooit van de Bach Piano Competition aan de Berkeley University.
“Toen begrepen haar ouders dat Serena een meisje was dat wel wat extra aandacht nodig had,” vervolgt Jared Sacks eufemistisch. “Tja, wanneer je merkt dat jouw kind bijzonder getalenteerd is, kun je twee kanten op: óf je doet niks, óf je geeft het alle ruimte. En voor Serena’s ouders was het financieel mogelijk om haar die ruimte te geven.”


Heimwee
De Wangs zochten een passende oplossing voor hun extreem begaafde dochter. En ze namen het advies ter harte van Xu Pei Dong, voorzitter van de Chinese Musicians Association: om Serena naar de vooraanstaand pianopedagoog Dan Zhao Yi te sturen, in China wel te verstaan. Professor Dan zou haar vast heel goed kunnen begeleiden. Sacks: “Daarom woont Serena nu bij haar tante in China, zodat ze daar kan studeren. Vader en moeder zitten nog met de andere kinderen in San Francisco.”

Maar heeft Serena dan geen heimwee, worstelt ze nooit met de aanvechting ‘ik wil naar mama’?
“O zeker wel, dat is verschríkkelijk soms…! De ouders zijn ontzettend veel geld kwijt aan het vliegtuig, om toch zoveel mogelijk als gezin samen te zijn. Maar toch kiest Serena uiteindelijk zelf weer voor deze situatie.”
Het was ook vanuit China dat Jared Sacks werd benaderd om een cd met Serena op te nemen. Hij ging na enig aarzelen akkoord. “Normaliter ben ik in eerste instantie nogal sceptisch bij jonge kinderen. Maar ik werd overtuigd door de fijngevoelige manier waarop ze speelde. Kijk, techniek is een kwestie van oefenen. Maar die timing, dat gevoel, die nuance – dat kun je een kind niet aanleren. Een ‘oude ziel’…? Ach, ik ben niet zo’n spiritueel mens. Maar zodra ik haar Chopin hoor spelen, denk ik wel: potverdorie, zoveel muzikaliteit, zoveel emotie, waar komt dat vandáán?”

Geen dwang
Niet alleen Serena’s moeder, ook professor Dan kwam meegereisd naar Nederland. Hij vond het belangrijk om zijn pupil terzijde te staan tijdens dit ingrijpende project. “Een heel lieve man, die beslist geen dwang wil uitoefenen,” zo omschrijft Sacks hem. “Het viel me op dat hij tijdens de opnamen niet eenmaal met Serena over techniek praatte, het ging allemaal heel rustig en ontspannen.”
De opnamen vonden plaats in het Muziekcentrum van de Omroep in Hilversum. Omstanders waren verbijsterd – niet alleen over haar techniek, maar vooral over die rijpe interpretatie, bij zo’n kinderlijke verschijning. Serena’s handen zijn nog aan de kleine kant, bevestigt Sacks lachend: “Een octaaf omspannen lukt nét, en ze kan met haar voeten nog maar net bij de pedalen…!”
Het weerhoudt haar allerminst van noeste studie. “Het zit écht in Serena zelf. Ze gaat twee, drie uur per dag uit zichzelf oefenen. Ze zoog ook als een spons op wat haar leraar en ik te melden hadden en wilde dat dan meteen uitproberen. Ik heb weleens acht uur lang met haar gewerkt, zonder één moment van gepiep of geklaag.” Nou ja, nuanceert hij zijn uitspraak onmiddellijk − hij herinnert zich toch één moment waarop haar hoofd niet naar pianospel stond: “We hadden een barbecue bij mij thuis. Na afloop wilde haar leraar nog iets met haar doornemen, voor de volgende dag. Ja, toen trok ze wel een lelijk gezicht:Ik wil buíten spelen…!” Begrijpelijk, want het was heerlijk weer. Maar hij zei: “Joh, je bent nou helemaal naar Nederland gekomen voor die cd, zullen we toch nog héél eventjes repeteren?” Toen was het ook meteen goed.”

Plafond
Er schiet Sacks nog een veelzeggende anekdote te binnen: “Bij het voorbereiden van de cd had ik de beste fragmenten uitgezocht en naar haar leraar gestuurd. Hij kwam met een paar suggesties, die ik overnam. Toen ik de gecorrigeerde versie terugstuurde, liet Dan het resultaat aan Serena horen. En warempel: zij ontdekte nog vier plekken waaraan iets gedaan moest worden, vier kleine nootjes die nét niet helemaal schoon waren!”

Maar zelfs bij het meest fabelachtige talent komt vroeg of laat toch het plafond in zicht?
“Jazeker, en er zijn heel veel mensen die bezorgd reageren: Er is een discrepantie tussen haar muzikale ontwikkeling en haar ontwikkeling als mens! Hoe moet dat straks met de overbrugging naar de volwassenheid…?' Tja, dat weten we niet, dat is altijd een gok. En misschien wil ze later wel iets totaal anders gaan doen. Maar dat zien we dan wel weer. Ik probeer het zo relaxt mogelijk te bekijken en in het hier en nu te blijven. Dit is wat Serena nú wil. Dus laat haar voorlopig alsjeblieft gewoon genieten van wat ze nu leuk vindt.” 

‘Dances for the Dolls’. Serena Wang, piano. Channel Classics CCS SA 81014

© Margaretha Coornstra, i.o.v. 'Pianist', juli 2014