zaterdag 6 oktober 2012

Zingen in de taal van de cello

Vijftig jaar Pieter Wispelwey
 
Op 25 september wordt cellist Pieter Wispelwey vijftig. En hoe kan hij dat beter markeren dan met een nieuwe opname van de Cellosuites van Bach? Verwierf hij met zijn eerste integrale opname in 1990 al internationale bekendheid, de tweede opname uit 1998 geldt onder kenners als toonaangevend.
Maar deze derde opname door Evil Penguin Records is, volgens Wispelwey’s eigen zeggen, tóch weer volwassener en expressiever geworden.
Pieter Wispelwey (foto Frits de Beer)

door Margaretha Coornstra

“Eigenlijk voelt het alsof ik al maanden vijftig bén. Die agenda staat al zo lang volgepland,” verzucht Pieter Wispelwey. Inderdaad gaat zijn jubeljaar allesbehalve onopgemerkt voorbij. Dit weekend  viert hij temidden van bevriende collega’s zijn verjaardagsfeest in het Amsterdamse Concertgebouw, met kamermuziek van Schubert, Ravel, Poulenc en Brahms. Maar de voorbereidingen begonnen al in het voorjaar, met filmopnamen in Oxford en cd-opnamen van Bach’s Cellosuites in Mechelen. In Oxford ging hij, beurtelings pratend en strijkend, in geanimeerd gesprek met Bach-experts John Butt en Laurence Dreyfus. Het resultaat is een aanstekelijke documentaire vol idyllische doorkijkjes binnen het oude universiteitscomplex.

Een aimabel en communicatief man, Pieter Wispelwey. Een gretig verteller ook, in die zin dat hij graag wil delen wat hem raakt en drijft. Niet alleen op de cello geldt hij als eloquent vertolker van barok tot en met avant-garde; ook verbaal geeft hij zich veel moeite om zelfs het onnoembare zo adequaat mogelijk te verwoorden. Zoals de emotie die hem overviel toen hij voor het eerst een ballet van Jiri Kylián zag en in tranen uitbrak: “Schokkend, om iets te zien dat bijna nog mooier is dan muziek! Dat het menselijk lichaam zó’n ongelofelijk expressief instrument kan zijn!”
Het typeert zijn passie voor schoonheid in al haar verschijningsvormen. Voor het 13de eeuwse landschap van de Noord-Hollandse Eilandspolder, waar hij sinds 2007 een voormalige pastorie bewoont. Voor de 20ste eeuwse strijkkwartetten, die hij met zijn pas opgerichte Quartet Lab de komende jaren hoopt te verkennen. En voor de Rococo Variaties (1877) van Tsjaikovsky, die hij dit seizoen met Het Gelders Orkest speelt.

“Een ontzettend leuk, typisch Tsjaikovsky-hybride hoogromantisch-neoclassicistisch stuk!” zo omschrijft hij geestdriftig dit mozartiaans getinte celloconcert. “Het thema is luchtig maar niet te zoet, geen kitsch. En Tsjaikovsky presenteert hier de cello op een manier die voor de 19de eeuw echt uniek is. Als een virtuoos instrument dat ook flink de hoogte ingaat, niet als een larmoyant zeurinstrument. Oké, de Rococo Variaties zijn niet wereldschokkend, maar wel enorm charmant! En dat nota bene van dezelfde componist die zo’n grote, melancholisch geladen Symphonie Pathétique heeft geschreven… Dat aspect vind ik ook bijzonder.”

Zwolle
Geboren in Haarlem en getogen in Santpoort, heeft Pieter Wispelwey onvervalst Zwolse roots. Beide ouders kwamen uit Zwolle. Vader Han Wispelwey stamt uit de industriële Wispelweij-dynastie, die van 1851 tot 1973 tekende voor uiteenlopende gietijzeren en metalen producten: van bruggen en lantaarnpalen tot en met putdeksels en grafmonumenten.
Pieter koestert levendige herinneringen aan de logeerpartijen bij zijn grootouders, in hun statige Zwolse huis aan het Groot Wezenland 37. “Het rook er naar de 19de eeuw. Overal hingen olieverfschilderijen en zwart/wit foto’s, want mijn overgrootvader was behalve een getalenteerd schilder ook een gedreven fotograaf. Zijn hele archief is nu ondergebracht in het Historisch Centrum Overijssel. Tja, in dat milieu - zeg maar ‘de notabelen’ - was het gewoonte dat je zo’n beetje van alle markten thuis was. Er werd gemusiceerd, men zong in de Matthäus Passion, men tekende en schilderde...” Lachend: “Ja, het waren fabrieksdirecteuren, maar wel van de artistieke soort! En in die omgeving is mijn vader opgegroeid.”
Een bevoorrechte positie dus, in een tijd waar muziek- of schilderlessen bepaald niet voor ieder kind vanzelf spraken? “Nou, mijn vader was rond zijn twaalfde inderdaad heel fanatiek bezig op de viool. Maar toch werd hij later zo ongeveer gedwongen om in Delft metaalkunde te gaan studeren, dat dan weer wel. Achteraf denk ik: dat had ook heel anders kunnen aflopen, met zíjn talent…!”
Gelukkig richtte Han Wispelwey als volwassene wel een amateurstrijkkwartet op. Daarmee zette hij spelenderwijs ook zijn oudste zoontje op het juiste spoor. Want ’s avonds in bed lag de 2-jarige Pieter te luisteren naar de repetities, waarbij zijn oom Piet de cellopartij voor zijn rekening nam. En die cello, dát was het.

Lerares

De allernieuwste, derde opname van Bach’s Cellosuites - gespeeld op Rombouts-cello uit 1710, in bruikleen van het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds (“Zet dat er wel even bij!”) - draagt Wispelwey op aan zijn vroegere lerares Dicky Boeke. Als achtjarig jongetje als kwam hij onder haar hoede.
“Ze was streng en bevlogen voor mij als kind, maar een blijvende inspiratie voor mij als student en jonge professional,” blikt hij dankbaar terug. “Ik ben later 25 jaar haar buurman geweest in de Amsterdamse Jordaan. Zij en haar man woonden in het achterhuis, ik in het voorhuis.”
Dicky Boeke gaf de jonge Pieter cello- en pianoles. Ze moedigde hem aan om naar alle mogelijke muziekstijlen te luisteren. En zo kwamen ook madrigalen uit de Renaissance en romantische Duitse Lieder voorbij. Een cruciaal moment. Want de zang, en vooral het 19de eeuwse Lied, zouden van invloed blijven op Wispelwey’s cello-aanpak. De ‘ademvoering’ binnen een melodielijn, de ‘taal’ waarin hij het muzikale verhaal doet - ze vormen zijn handelsmerk. Zelfs in de schijnbaar hyper-instrumentaal geschreven Cellosuites waarvan hij al dertig jaar alle 36 delen tot op de vierkante millimeter napluist, steeds op zoek naar nieuwe invalshoeken en hertalingen: “Want één zo’n deel is, net als een lied, een compleet universumpje waarbinnen alles mogelijk is.”

J.S. Bach: The Cello Suites – Evil Penguin Records EPRC 012
Het Gelders Orkest & Pieter Wispelwey: Nijmegen, 16/11; Apeldoorn,17/11; Arnhem, 18/11
© tekst: Margaretha Coornstra, i.o.v. de Stentor & de Gelderlander, 22-09-2012
 

vrijdag 5 oktober 2012

'Mann, Weib und Gesang'

Een romantisch huisconcert

Voorafgaand persbericht:
"Klassieke muziek kan feestelijk en gezellig zijn. Sopraan Clara de Vries, haar leerling Rob de Bree (tenor), hun pianist Noor van Duinen en Noors leerling Gerben Dirven hebben dat bewezen. In een apart huisconcert op een bijzondere plek (een romantische woonboerderij aan de IJssel tussen Zalk en Hattem) hadden zij samen met 60 bezoekers een vrolijke, sprookjesachtige middag. Iedereen reed na afloop opgeruimd via de Geldersedijk de werkweek tegemoet. Men had iets meegemaakt; men was ervan opgeknapt.
Dat was op 8 juli. Het gaat op zondagmiddag 30 september aanstaande weer gebeuren. In een gemoedelijke omgeving zonder afstand tussen muzikanten en publiek creëren liederen en duetten van Schubert, Mendelssohn en Schumann (op teksten van Heine en Von Chamisso) een persoonlijke sfeer waarin iedereen zich op z’n gemak voelt. Het gaat over gecompliceerde menselijke gevoelens. Daar ga je voorzichtig mee om.
Na de pauze schakelen de zangers en hun begeleider over op een ander register. De gevoelens die de muziek tot uitdrukking brengt, komen recht uit het hart en krijgen de vrije loop. Uitbundig blij en soms meeslepend bedroefd laten de zangers horen wat de liefde met hen doet. Aria’s en duetten uit Die Zauberflöte getuigen van de onverbiddelijke macht van de liefde. Liederen van Pauline Viardot gunnen de bezoekers een blik in het vrouwelijk gemoed dat door de magische liefde is aangeraakt.
Aan het slot van dit gevarieerde programma zitten de gasten midden in scènes van beroemde opera’s en operettes: Parelvissers, Land des Lächelns, Zigeunerbaron. Iedereen die houdt van zang, klassieke muziek en romantische liefdesavonturen, is van harte welkom."
 
© Rob de Bree, 2012
 
Moritz von Schwind, 'Schubertiade'
 
Biedermeier huisconcert aan de IJssel
Clara de Vries & Rob de Bree (zang)
Noor Slump-van Duinen & Gerben Dirven (piano)
en Guido Slump (gastheer)

 Geldersedijk Hattem, zondag 30 september 2012
door Margaretha Coornstra
 
Een zonovergoten herfstdag op de Veluwe, een rietgedekte boerderij tegen de rivierdijk – sfeervoller locatie voor een klassiek huisconcert is nauwelijks denkbaar. Binnen versterken antieke mahoniehouten meubels en zacht getinte gobelin wandtapijten de sfeer van nostalgie. Terwijl enkele tientallen gasten hun plekje zoeken, zit een jongeman over het toetsen van een oude zwarte Bechstein-vleugel gebogen en laat dromerige pianoklanken door het salon dwarrelen.

Romantische liederen

Het programmaboekje toont een uitgekiend programma, waarbij voor de pauze het Duitse romantische Lied centraal staat. Flarden uit Schumanns cyclus Frauenliebe und -Leben (met teksten van Adelbert von Chamisso) zijn ingenieus vervlochten met poëzie van Heinrich Heine, getoonzet door Schubert en Mendelssohn. 
Twee beroepsmusici (sopraan Clara de Vries en pianiste Noor Slump-van Duinen) en twee bevlogen amateurs (tenor Rob de Bree en pianist Gerben Dirven) geven tezamen gestalte aan wat Clara ‘De Deutsche Seele ten top’ noemt. Neerlandicus Rob de Bree, sinds vier jaar zangleerling van Clara, voorziet het repertoire van fijnzinnige cultuurhistorische inleidingen. Daarbij grijpt hij niet hoog en graaft niet diep; hij licht slechts een tipje van de sluier op. Een vleugje relativerende humor ontbreekt daarbij niet.

Aan Clara de eer om dit huisconcert te openen met het verstilde Seit ich ihn gesehen, dat gelijk het thema introduceert: de ontluikende liefde tussen man en vrouw, met alle verwarrende gewaarwordingen van dien. Rob bezingt onder meer een vakantie aan zee, met Das Fischermädchen (Schubert). Kenmerkend aan beider voordracht zijn de bedachtzame dictie en dynamiek. Alle twee zijn ze letterlijk verstaanbaar. En ze accentueren dichtregels met volumewisselingen en cesuren, daarin soepel en vaardig begeleid door pianiste Noor van Duinen. De akoestiek in huize Slump-van Duinen blijkt overigens heel schappelijk voor kamermuziek.Tijdens de duetten neemt de relatief zachte zangstem van Rob een bescheiden plaats in naast de geschoolde sopraan van Clara. Maar in liederen als Am Meer (Schubert) en Ich wollt’, meine Schmerzen ergössen sich treedt hij krachtig naar voren met een weldoordachte interpretatie.

Heinrich Heine
Voor een instrumentaal intermezzo zorgt Gerben Dirven, leerling van Noor van Duinen. Met een smaakvolle parafrase op het Ständchen van Schubert, zó integer benaderd en aandachtig weergegeven dat je plotseling weer beseft: wat een ontroerende muziek is dit eigenlijk.

Natuur en liefde
Na de pauze echter laten de musici alle mijmering en schroomvalligheid achter zich voor ‘Vrolijke aria’s en liederen over natuur en liefde’, zoals dit gedeelte heet. Zo zingt Clara een drietal mazurka’s van Fréderic Chopin, bewerkt door Chopins tijdgenote en goede vriendin Pauline Viardot. En wat komt Clara’s elegante timbre prachtig tot haar recht in deze zwierige, Franstalige liederen!

Even verfrissend zijn haar bijdragen in een paar opera- en operettefragmenten. Een paar duetten uit Die Zauberflöte en Pamina’s aria Ach, ich fühl' ’s geven de indruk dat ze bij Mozart nog beter op haar plaats is dan bij Schumann;  ja, dat haar stem eigenlijk de grote lijnen en ruime tessituur van de opera verlangt. Ook bij Rob zie en hoor je zijn affiniteit met Die Zauberflöte. Als een ware Papageno toont hij een ontwapenende dosis komisch talent, zonder te vervallen in flauwiteiten. De baritonpartijen gaan hem overigens comfortabel af, al deinst hij evenmin terug voor Tamino’s tenorpartij in het uitputtend legato van Dies Bildnis ist bezaubernd schön. Compliment ook aan Noor van Duinen die, zelfs al betreft het hier een klavieruittrekesel, consistent mozartiaans begeleidt, met heldere aanslag en spaarzaam pedaalgebruik.

Papageno (door librettist Emanuel Schikaneder)
Nog zo’n geanimeerd, zelfs aanstekelijk moment: het humoristisch duet Wer uns getraut uit Der Zigeunerbaron van Johann Strauss jr. Gastheer Guido Slump (die zich tot dusver bescheiden op de achtergrond heeft gehouden) bewijst hier goede diensten in zijn spreekrol als ondervrager van het zigeunerkoppel.
Dat ook hij over een zangstem beschikt, bewijst het onbetwiste pièce de résistance van dit intieme huiskamerconcert: het beroemde duet uit De Parelvissers. Guido onthult hier een welluidende bariton, die zich fraai verstrengelt met een lyrisch uit de verf komende tenorpartij van Rob. Met vereende krachten tillen ze Bizets karakteristieke harmonieën verrassend gaaf over het voetlicht, recht naar het hart van de aanwezigen. Het publiek applaudisseert verrukt en er weerklinken verzuchtingen als: “Tjonge, dit is nog eens echt een leuk middagje!”
En het is precies deze reactie die het welslagen van dit project verwoordt. Want wat zich hier voltrok, was een onvervalst biedermeier huisconcert: intiem, laagdrempelig en pretentieloos. Een primair sociaal gebeuren, dat de kunst bij de mensen brengt in plaats van omgekeerd. Met gelijkwaardige rollen voor musicus en luisteraar.
 
© Margaretha Coornstra, 2012
 
 

maandag 1 oktober 2012

Tobben over orgaandonatie

Wie geen donor is, deugt niet. Die conclusie trek je al gauw uit de campagne die over ons land raast. Maar vrijwel niemand misgunt een zieke zijn gezondheid. Alleen: er is nog zoveel onzekerheid, angst zelfs. Over de psychosociale, medische en logistieke afwikkeling van zaken. Over de dood zelf. Over de vraag hoe dood je bent als je als je hersendood bent. Et cetera.
Dit blogbericht is een reactie op Donorstand en Bijbelland door publicist en innovatiecoach Jan Taco te Gussinklo van Dutch Button Works.
Aanleiding is een kennelijke correlatie tussen stemgedrag (SGP) en terughoudendheid ten aanzien van orgaandonatie.

Kruisafname, door Rogier van der Weyden


...Dat er een correlatie is, moge duidelijk zijn. Maar ten eerste is Bijbelland veel groter dan SGP-land alleen. En ten tweede zijn het vaak ook, of vooral, “nieuwe spirituelen” (ik weet even geen betere term) die terughoudend zijn ten aanzien van orgaandonatie en die zichzelf toch vast niet graag tot Bijbelland rekenen.
Overigens heb ik telkens wat moeite met de manier waarop veelal impliciet wordt geoordeeld in de media: wel orgaandonor zijn is goed en ruimdenkend, geen orgaandonor zijn is fout en geborneerd.
Ik denk eigenlijk (= intuïtief natte-vingerwerk) dat er meer christenen wél orgaandonor zijn dan niet. De bisschoppen binnen de rooms-katholieke kerk (ja, katholieken zijn ook christenen, al duiden ze zichzelf gewoonlijk niet met die term aan…) hebben zich rond 1998 al goedkeurend, zelfs aanmoedigend uitgesproken.

Terzijde: mijn persoonlijke reden voor terughoudendheid zit ‘m overigens niet in het doneren van een orgaan an sich, noch in mijn levensbeschouwing (als je iemands leven kunt redden moet je dat zeker proberen), maar in de praktische rompslomp eromheen. En dan met name in de ongunstige ervaringen (slordigheid) met de desbetreffende organisatie. Die heeft mijn keuze van een aanvankelijk stellig Ja in een angstig Nee veranderd.

Beste Margaretha,
Dank voor je uitstekende reactie.Persoonlijk had ik ook een andere uitkomst aannemelijk geacht.Dat van die slordigheid zou je wellicht kunnen toelichten?
Jan Taco te Gussinklo
Beste Jan Taco,
Natuurlijk wil ik graag een en ander toelichten.
Laat ik vooropstellen dat ik in mijn studententijd al met een donorcodicil op zak liep. Maar zoals dat gaat in een mensenleven, werd ik bedachtzamer nadat ik in 1998 moeder was geworden. Temeer doordat mijn kind en ik een eenoudergezin vormen.
Om maar een afweging te noemen: hoe zou, in geval van mijn onverwacht overlijden, mijn dochter reageren als ze te weinig tijd kreeg om afscheid te nemen om de praktische reden dat mama’s organen ‘vers’ moesten blijven?
Hoe zou ze überhaupt reageren op het idee van ‘opensnijden’?
Hoeveel tact mocht zij au moment suprême verwachten van de omstanders?
Hoeveel was de psychische gezondheid van mijn dochter mij waard ten opzichte van de fysieke gezondheid van een onbekende?
Zodra de nieuwe wetgeving op de donorregistratie haar intrede deed (ook in 1998?) wilde ik in eerste instantie de keuze dus liever overlaten aan mijn nabestaanden, daarbij denkend aan mijn gloednieuwe dochter. Nadere beschouwing leerde echter dat zij pas vanaf haar 16e hierin zeggenschap zou hebben. Een ethische inconsistentie hierbij – en dit aspect neem ik hoog op! – is dat kinderen vanaf hun 12e jaar wél gewoon mogen beslissen of zij hun eígen organen willen doneren of niet.
Dat komt mij nog steeds opportunistisch voor. Want hoe gemakkelijk is het niet om een 12-jarige te lijmen met een flatteus en nobel verhaal over mensenlevens redden? En overzien kinderen dan opeens wél de gevolgen van zo’n existentiële beslissing?

Enfin, het feit lag er: tot mijn dochter 16 was, zouden mijn andere, volwassen nabestaanden (te weten mijn ouders) een doorslaggevende stem hebben. Wat mijn moeder betreft: geen probleem. Wat mijn vader betrof lag dat veel moeilijker. Vanaf mijn vroege peutertijd al hadden hij en ik een slechte relatie en sinds mijn 15e jaar hebben we geen enkel contact meer gehad.

Natuurlijk heb ik die situatie uitgelegd aan de mensen van Donorregistratie. Opmerkelijk vond ik daarbij dat men geen empathie toonde, maar alleen feitelijk voet bij stuk hield: theoretisch gezien zou, bij voortijdig overlijden van mijn moeder, mijn vader meer zeggenschap over mijn organen hebben dan mijn dochter. In de praktijk, zo vermoedde men, zou eventueel bezwaar van mijn dochter wel meewegen.
Tja, wat kocht ik voor zo’n vage toezegging? Ik vertrouw dat je dit niet persoonlijk opvat, maar als ex van een huisarts en meervoudig toeschouwer bij verpleegkundige en specialistische missers ervaar ik te veel ambivalentie t.a.v. de medische beroepsgroep om het daarop aan te laten komen. Ergo werd het optie 2 oftewel Neen; in elk geval tot mijn dochters zestiende.
Vervolgens werd ik onaangenaam verrast toen ik mijn donorpasje toegestuurd kreeg met optie 1 oftewel Ja. Ik belde meteen op, maar werd andermaal weinig vriendelijk te woord gestaan. Uiteraard heeft men de vergissing hersteld, maar in de toonzetting klonk weinig respect voor mijn besluit. En mijn vertrouwen was definitief weg. Sterker nog: ik werd er behoorlijk obstinaat van.

Oké, ik weet het: zulke telefoongesprekken zijn momentopnamen, waardoor je je niet mag laten leiden. Maar toch kreeg ik toen al de indruk dat het al dan niet donor-zijn tot een soort ijkpunt is verheven voor iemands mate van egoïsme. Zelfs aarzeling wordt in de social media, en impliciet ook via de naamgeving van desbetreffende site (“Ja of Nee”), al veroordeeld. Levensbeschouwelijke afwegingen (bijvoorbeeld: in hoeverre je je organen nodig hebt voor je eigen stervensproces...?) worden veelal niet serieus genomen. Oppervlakkigheid viert hoogtij. De campagne die momenteel loopt is nóg demagogischer van toon dan destijds, inclusief dreigende suggesties dat een niet-donor (die daarvoor toch zijn/haar eigen precaire privéredenen kan hebben) daarmee automatisch het recht verspeelt op transplantatie c.q. onderaan de lijst behoort te komen. Alsof de anonieme donor in kwestie dat ook zou willen. Alsof die niet onvoorwaardelijk en zonder aanzien des persoons optie 1 heeft aangekruist - athans, dat is immers de bedoeling.

Al het bovengenoemde ondermijnt mijn vertrouwen in de uitvoerende instanties steeds meer en doet mij alleen maar verder terugdeinzen. Dus ik blijf twijfelen en weigeren totdat mijn dochter in staat en bereid is om een afgewogen beslissing te nemen over mijn organen. Zij is de belangrijkste mens in mijn leven.
By the way: ik ben intussen wél donor. Bloeddonor.

Hartelijke groet,
Margaretha Coornstra

Fietser is gebaat bij meer duidelijkheid

“Mensen zouden zich niet zo moeten schamen als ze vallen”
 
 
Dat fietsers in het verkeer een kwetsbare groep vormen, wisten we al. In gedachten zien we dan meteen een auto die een fiets raakt. Maar aan de meeste fietsongelukken komt helemaal geen gemotoriseerd voertuig te pas. Het gevaar schuilt vooral in onoverzichtelijk vormgegeven fietspaden, aldus Berry den Brinker van de faculteit Bewegingswetenschappen aan de VU in Amsterdam.
 
Foto MC
door Margaretha Coornstra
“Tja, wie niet goed kan zien, moet ook maar niet fietsen,” zei een Amsterdamse gemeenteambtenaar eens tegen hem. Psycholoog en onderzoeker Berry den Brinker, zelf slechtziend, kan er nog kwaad om worden. “Ten eerste is het een kwestie van gelijke rechten: elke gehandicapte met voldoende aanpassingen mag zich op de openbare weg begeven. Maar bovendien hebben álle fietsers duidelijke markeringen nodig! Onderzoek heeft in 2007 al uitgewezen dat slechtzienden gemiddeld niet vaker enkelvoudige fietsongevallen krijgen dan mensen met een normaal zicht.”
Het menselijk oog ziet namelijk alleen in het midden scherp, legt hij uit: “Vanuit een hoek van 15 graden ziet iedereen al even weinig als een slechtziende. Stel: je fietst langs een leuke winkel en werpt een zijdelings blik in de etalage, dan ben je feitelijk al visueel beperkt.” Daar komt nog iets bij. “Anders dan automobilisten hebben fietsers een minimale snelheid nodig om overeind te blijven. Wie veilig wil fietsen, moet dus bijtijds de situatie kunnen overzien.”
Kronkels
Het is Den Brinker daarom een doorn in het oog, dat bij het ontwerpen van wegen het uitzicht van de automobilist normgevend lijkt. “Een weg wordt vanuit het midden aangelegd. Langs die weg komen dan bomen, straatmeubilair, bushaltes enzovoort. En pas in laatste instantie wordt het fietspad daar tussendoor aangelegd. De fietsroutes kronkelen dus als rivieren om al die obstakels heen. En de bochten worden vaak niet gemarkeerd.”
Nog een merkwaardig verschil: voor automobilisten zijn de randen van de rijbaan wit belijnd, zodat je als bestuurder weet waar de berm begint. Waarom ontbreken zulke witte randen bij vrij liggende fietspaden?
“Nou, de enige officiële aanbeveling van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte, MC) is een witte middenmarkering op tweerichtingsfietspaden. En dat zijn dan korte, dunne streepjes, die sneller wegslijten dan lange strepen.” Bij de eenrichtingsfietspaden ontbreekt zelfs elke markering. “Fietsstroken langs de rijweg hebben vaak wel een kleurtje, waarschijnlijk om de automobilist te waarschuwen: dáár moet je niet wezen! Helaas is gekozen voor de kleur rood. Terwijl acht procent van de mensen, vooral mannen, kleurenblind is en moeilijk verschil ziet tussen het rood van het fietspad en het groen van de berm. ’s Avonds in donker onderscheidt overigens geen mens nog kleuren. Net als bij regen, dan weerspiegelt het natte fietspad de hemel en zie je ook geen verschillen meer.”
 
Paaltjes
Ook paaltjes blijken voor menige fietser een steen des aanstoots. CROW geeft als richtlijn dat paaltjes ‘goed zichtbaar’ moeten zijn, door bijvoorbeeld rode en witte banden. “En daar houden velen zich niet aan,” weet Den Brinker. “Soms zie je binnen één gemeente wel vijf soorten paaltjes. Landschaps- en stadsarchitecten staan vaak in tweestrijd tussen esthetiek en functionaliteit. De bekende rood/witte paaltjes zijn té ‘goed zichtbaar’, die vinden ze niet mooi. Maar een artistiek alternatief werkt dan weer averechts. Neem nu Apeldoorn, daar is de binnenstad opnieuw ingericht met roestvrij stalen paaltjes. Tja, die weerspiegelen de kleuren van de omgeving, dus je ziet ze nog steeds niet.”
Pas nog ondervond Berry den Brinker de gevolgen van een disfunctioneel vormgegeven fietspad: “Lichtroze van kleur, moeilijk te onderscheiden van de stoep ernaast. Het stoepbandje ertussen had dezelfde kleur als de stoeptegels. In een flauwe bocht raakt mijn voorwiel de stoeprand en ik maak een enorme zwieper, vlak voor een restaurant. Opmerkelijk vond ik dat de restauranthouder naar buiten kwam en riep: “Nou, u bent niet de enige vandaag, dit is al de vijfde of zesde keer!” Ik bedoel maar: mensen zouden zich niet zo moeten schamen als ze vallen. Vaak ligt het helemaal niet aan henzelf, maar aan een onoverzichtelijke situatie.”Op enkele plekken in Nederland zijn de fietspaden al wel visueel toegankelijker gemaakt. Gebeuren daar nu ook minder enkelvoudige fietsongevallen? “Dat is moeilijk te meten. Een enkelvoudig fietsongeval, zonder andere betrokkenen, wordt nooit gemeld bij de politie.”
Senioren
Sinds juni 2012 is Den Brinker betrokken bij Blijf Veilig Mobiel, een project om de verkeersveiligheid van senioren te verbeteren. “Daar worden vrijwilligers opgeleid om bij lokale overheden aan te kloppen en hen te overtuigen dat fietsroutes visueel toegankelijker moeten worden. Want eigenlijk zijn de wegbeheerders verantwoordelijk voor geleden schade ten gevolge van een slecht wegontwerp. Maar ja, daar hoort dan ook weer een gecoördineerde actie bij.” Lachend: “En de gemiddelde ambtenaar is een mannelijke, gezonde automobilist van 30 tot 50 jaar oud…!”
Dit jaar bracht Blijf Veilig Mobiel nieuwe brochures uit, met veiliger fietsroutes voor senioren. “Ook daarin was eerst alleen sprake van aanrijdingen met gemotoriseerd verkeer, dus niet van enkelvoudige fietsongevallen. Maar inmiddels hebben ze mij opdracht gegeven om die tekst aan te vullen met bevindingen uit mijn onderzoek.”
Juist senioren zijn een belangrijke doelgroep, benadrukt Berry den Brinker. Door de vergrijzing komen er immers steeds meer ouderen. “Mijn collega en mede-onderzoeker, Paul Schepers, is werkzaam bij Rijkswaterstaat en heeft daarover pas een artikel gepubliceerd. Kort samengevat: wanneer we minder autorijden en meer fietsen, neemt het aantal auto-ongevallen niet af. Maar het aantal fietsongevallen neemt wel toe! Genoeg reden dus voor gemeenten en provincies om aan de slag te gaan.”

 
Prestigieuze prijs
Op 25 oktober krijgen dr. Berry den Brinker en drs. ir. Paul Schepers de prestigieuze Liberty Mutual Medal uitgereikt van de International Ergonomics Association, voor de meest innovatieve en invloedrijke bijdrage aan veiligheid en ergonomie. Aanleiding was hun artikel over de invloed van infrastructuur (trottoirbanden, bochten etc.) op enkelvoudige fietsongevallen.
Jaarlijks belanden er zo’n 67.000 fietsers bij de Spoedeisende Hulp; 70 procent van hen had een enkelvoudig fietsongeval. Schepers en Den Brinker interviewden een groep patiënten over de omstandigheden (leeftijd, licht, gedrag etc.) tijdens dat ongeval. Daarna analyseerde Den Brinker – behalve wetenschapper een gedreven fotograaf – samen met Schepers de locaties, met de door Den Brinker ontwikkelde ‘IDED-methode’ (Image Degrade & Edge Detection); een elegante manier om via digitaal-fotografische technieken de visuele knelpunten in fietsroutes op te sporen. Conclusie: enkelvoudige fietsongevallen hangen samen met slecht zichtbare obstakels en bochten.Den Brinker en Schepers bepleiten daarom witte randmarkeringen en beter opvallende paaltjes.


Zie ook: Den Brinker e.a.: artikel Verkeerskunde over fietspaden & IDED, 2007/7

© tekst Margaretha Coornstra, i.o.v. Wegener Dagbladen, 21-09-2012 (kop: Lekker fietsen, maar wel veilig)