vrijdag 30 december 2005

Kerkmusicus moet zich niet uitleven maar inleven

"Gewoon jezelf zijn", "zo eerlijk mogelijk" en "communicatief". Dat zijn de eerste drie kreten die klinken wanneer je naar hun persoonlijke vakfilosofie vraagt. Sopraan Maria voor 't Hekke en organist Toon Hagen hebben elkaar gevonden in hun missie om te laten horen dat kerkmuziek "niet alleen maar fossiel of museaal is, maar ook midden in het nu staat," zoals de laatste verkondigt.
Concessies aan de smaak van het publiek blijken daarbij overbodig. "We mogen tenminste niet klagen over gebrek aan belangstelling," merkt Toon op. "Tja, je kunt ook, heel modieus, koketteren met authentiek barokspel..." Maria: "Maar als je gewoon authentiek jezelf bent, dan wordt dat altijd wel herkend. Dát is communicatie."

Na enkele jaren aan het Zwols conservatorium vervolgde Maria voor 't Hekke haar opleiding in Den Haag bij Sophia van Zanten en Wout Oosterkamp. Momenteel heeft ze les van Lucia Meeuwsen en zingt ze in het Residentie Kamerkoor. Toon Hagen werkte als organist in Wassenaar toen hij haar tegenkwam. Collegiaal klikte het zo goed, dat ze al jaren samen concerteren en zelfs een cd het licht deden zien.

Inmiddels organist van de Grote Kerk in Zwolle is Toon ook het organiserend brein achter de Zwolse concertseries, die eigenlijk het hele jaar van kerk tot kerk doorgaan. De dinsdagavond is voor het orgel solo, de zaterdagmiddag voor "állesbehalve het orgel solo", zo formuleert hij prikkelend. "We hebben hier concerten met gitaar gehad, met twee clavecimbels, try-outs van koren - alles kan, mits het akoestisch een beetje in de ruimte past."

Op 1 september treden Toon en Maria op in de Onze Lieve Vrouwe Basiliek. Bij het koororgel brengen ze enkele Psalmen uit de Pathodia van Constantijn Huygens en de Ciacona in f van Pachelbel. Maar ook het bij uitstek geschikte grote orgel wordt grif benut voor laat-romantische werken als Fiat, Domine van Hendrik Andriessen en de roemruchte Passacaglia van Max Reger.

In de Grote Kerk speelt Toon op 4 september Nederlandse orgelmuziek van o.a. Gerrit Wielinga, Bert Matter en zichzelf. "Ik vind het een taak van de kerkmusicus om eigentijdse Nederlandse componisten, en daar hebben we heel veel goeie van, onder de mensen te brengen. In zo'n concertserie moet je ook met nieuwe dingen durven komen. Neem nu de "Litanie" van Jan Welmers, die gaat voor mij echt heel diep. Ja, het is hedendaagse muziek. Maar als daarvan het laatste akkoord verklonken is... nou, dan heeft iedereen mijn hartekreet wel gehoord."

Ook bij Maria voor 't Hekke is kerkmuziek een belangrijk issue, wat vooral berust op dierbare jeugdherinneringen. "Die sfeer van vroeger, als we met de hele familie naar de kerk gingen. Ik heb ook altijd veel in kerkkoren gezongen. En als ik dan zo'n prachtige kerk als deze binnenkom en en die katholieke sfeer proef, denk ik toch weer: hè ja."
Toon Hagen grinnikt vergenoegd:. "Het leuke aan Maria is haar onbekommerdheid in het religieuze. Organisten zijn altijd zo zwaar beladen met hun eigen kerkelijke achtergrond. Ik denk dat het goed is om als organist met andere musici samen te werken, omdat mensen van buiten jouw kerk de sfeer daarbínnen zuiverder oppikken. Want zij hebben al die ballast niet."

Maria: "Bijvoorbeeld zo'n Marialied van Reger; dat doet me gewoon heel veel, vooral nu mijn moeder pas is overleden. Zij had ook altijd iets met Maria. Dus dan krijg je speciale affecties. En zeker in zo'n mooie kerk als deze. Om hier straks dat Marialied te gaan zingen - ja, dat vind ik heel gepast."

Toon Hagen: "Je moet je als kerkmusicus niet uítleven, maar ínleven. Van een enkel gezang kun je arrogant zeggen: er zijn betere melodieën geschreven, of: wat een zwakke tekst. Maar het betekent iets voor de mensen. Ze houden ervan. Sommige zijn met zo'n tekst op de lippen gestorven. Daar heb je maar mee om te gaan. En soms brengt dat juist een heel waardevolle toevoeging."

Alles wat dierbaar is vanuit het verleden moet je koesteren, zo benadrukken ze allebei. Toon: "En tegelijk moet je zorgen voor nieuwe blaadjes aan de boom. Maar zo'n oude boom heeft diepe wortels, die staat er nog wel een tijdje. En als je die boom nou maar goed verzorgt, komen die groene blaadjes er telkens vanzelf weer aan."

(i.o.v. de Stentor, 2005)



zaterdag 12 november 2005

Knus babbelconcert met Marco en Miranda


(Recensie: “Miranda meets Marco”. M.m.v. Belle Époque Orchestra o.l.v. Wim Brabants. Nieuwe Buitensociëteit Zwolle, 2003)

“Miranda meets Marco”... Zo’n titel zegt genoeg. We noemen elkaar bij de naam; dat suggereert een ongedwongen sfeertje. De cultuurboog zal niet al te strak gespannen staan.
En inderdaad: het blijkt een licht-klassiek babbelprogramma. Met Miranda (van Kralingen) en Marco (Bakker) als aimabele gastvrouw en -heer, die je willen doen geloven dat ze jou daar louter voor hun eigen plezier staan te entertainen.
Hoewel Marco met zulke programma’s de meeste ervaring heeft, is Miranda in deze rol het meest geloofwaardig. Misschien doordat zij - althans hier en nu - vocaaltechnisch over de meeste middelen beschikt; misschien ook doordat Marco worstelt met zijn routine. “Im Prater blüh'n wieder die Bäume,” zingt hij moedeloos, de microfoon ten spijt ondergesneeuwd door de luide bijdrage van het Belle Époque Orchestra. En waar zijn partner zich tijdens “Zwei Herzen in Dreivierteltakt” zwierig rondwentelt in de bewondering van haar publiek, staat Marco er bij als een benarde premier tijdens een Kamerdebat.

Goed, ook Miranda komt eerst wat stijfjes en geaffecteerd over. Maar in haar zegeviert weldra het muziekdier. Jubelend koketteert ze met haar stralende hoogte in “Du sollst der Kaiser meiner Seele sein”. In de Habanera van Carmen (met publieksparticipatie, jawel!) onthult ze tevens een warm gekleurd middenregister, al heeft de ad hoc-uitvoering met opera niks meer te maken. Maar voor het meest authentieke moment zorgt de sobere vertolking van “Cent Mille Chansons”, de megahit van Frieda Boccara, waarin ze ongekunsteld met hart en ziel staat te zingen.
Gaandeweg wordt ook Marco’s houding trouwens ook wat losser en levendiger. “Auf der Heide blühn die letzten Rosen” bijvoorbeeld had prachtige passages kunnen opleveren als het orkest hem niet zo voor de voeten had gelopen.

Tja, dat orkest. Een bedenkelijke balans, rommelige inzetten, soms amper synchroon lopende partijen... Met af en toe een solo, ten teken dat er wel degelijk vakmusici aan het werk zijn. Josef Strauss’ “Jachtpolka” klinkt zelfs aanstekelijk. Maar het begeleiden van zangers verdient echt nadere oefening.
Niet dat het publiek ergens last van heeft. Men klapt, neuriet en interacteert naar hartelust mee. En gelijk hebben ze. Want bij concerten als deze moet je eigenlijk niet liggen zaniken over balans en interpretatie. De beste houding is: gewoon verstand op nul en een leuke avond hebben.

(i.o.v. de Stentor, 2003)

woensdag 9 november 2005

Mahler tussen de koffiekopjes

KLASSIEKE MUZIEK. 
Koffieconcert door Ellen Schwantje (mezzosopraan)  & Hilga Noorman (piano).
Cultureel Centrum Heerde, zondag 15 oktober 2005



door Margaretha Coornstra

Een vreemde gewaarwording: de Kindertotenlieder op je nuchtere maag,  tussen de tafels met asbakken en lege koffiekopjes. Toegegeven, uit binnenhuisarchitectonisch oogpunt is de foyer van het Heerrder Dorsphuis er beslist op vooruitgegaan. Maar mede door het gezellig verlaagde plafond is het een ongeschikte locatie voor klassieke liederenrecitals;  zeker voor een breed, orkestraal gedacht repertoire als dat van Mahler.
De ranke mezzosopraan van Ellen Schwantje heeft het hier dan ook zwaar te verduren. Gelukkig maken  het beeldschoon timbre en de voelbare integriteit van de interpretatie veel goed. Bovendien versterkt Ellens ongedwongen presentatie  (“Zo, nou eerst nog even een slokje water...”) de sfeer van een huiskamerconcert, waardoor je vanzelf met minder veeleisende oren gaat luisteren.

De lichter getoonzette Charm of Lullabies van Benjamin Britten doet het overigens een stuk beter in deze setting.  Speciaal  het vinnige “Quiet! Sleep...!” van de getergde moeder wier ongezeglijk nageslacht blijkbaar het allerslechtste in haar naar boven haalt, oogst veel  bijval. Een dankbare partij is weggelegd voor pianiste Hilga Noorman die, uiterlijk onbewogen, soepel meeschakelt met de snel wisselende stemmingen.
Dat er voor piano solo akoestisch eigenlijk niets aan de hand is, bewijst Hilga na de pauze. Helder en  to the point vervolgt ze haar weg door Schumanns Kinderszenen,  van de kordate klanken als in  Wichtige Begebenheit tot momenten van bespiegeling  in het bedachtzaam neergevlijde Fast zu ernst of Kind im Einschlummern.
En aangezien in dit programma dus alles om kinderen draait, volgt daar onvermijdelijk als derde liederencyclus Kinderkamer van Moussorgsky. In het Nederlands, wel te verstaan. Zeer wel te verstaan zelfs, want anders dan veel klassieke vocalisten blijkt Ellen Schwantje in haar landstaal woordelijk te volgen. Ze legt dan ook het accent op dictie en expressie en schroomt niet om bij tijd en wijle het belcanto maar even te laten voor wat het is. Je blijft luisteren naar deze directe verslaggeving uit de kinderwereld en kijken naar de suggestieve mimiek en gestiek van de zangeres.

En opnieuw is Hilga Noorman de alerte tegenspeelster wier veerkrachtige voordracht het leeuwendeel van de muzikale sfeertekening beslaat. Want het mag best weleens gezegd: begeleiders krijgen van teveel toehoorders maar de helft van de aandacht, waar ze juist een dubbele hoeveelheid werk te beredderen hebben. Goed begeleiden is een Kunst.

© Margaretha Coornstra, i.o.v. de Stentor, 16-10-2005

dinsdag 1 november 2005

Muzikaal verslag uit de kinderkamer


KLASSIEKE MUZIEK
Koffieconcert door Ellen Schwantje (mezzosopraan)  & Hilga Noorman (piano)
Cultureel Centrum Heerde, zondag 15 oktober 2005


Victoriaanse ansichtkaart

door Margaretha Coornstra

Een vreemde gewaarwording: de “Kindertodtenlieder” op je nuchtere maag,  tussen de tafels met asbakken en lege koffiekopjes...Toegegeven, uit binnenhuisarchitectonisch oogpunt is de foyer van het Heerder Dorsphuis er beslist op vooruitgegaan. Maar mede door het gezellig verlaagde plafond is het een ongeschikte locatie voor klassieke liederenrecitals; zeker voor een breed, orkestraal gedacht repertoire als dat van Mahler.
De ranke mezzosopraan van Ellen Schwantje heeft het hier dan ook zwaar te verduren. Gelukkig maken het beeldschoon timbre en de voelbare integriteit van de interpretatie veel goed. Bovendien versterkt Ellens ongedwongen presentatie  (“Zo, nou eerst nog even een slokje water...”) de sfeer van een huiskamerconcert, waardoor je vanzelf met minder veeleisende oren gaat luisteren.


 

De lichter getoonzette “Charm of Lullabies” van Benjamin Britten doet het overigens een stuk beter in deze setting. Speciaal  het vinnige “Quiet! Sleep...!” van de getergde moeder wier ongezeglijk nageslacht blijkbaar het allerslechtste in haar naar boven haalt, oogst veel  bijval. Een dankbare partij is weggelegd voor pianiste Hilga Noorman die, uiterlijk onbewogen, soepel meeschakelt met de snel wisselende stemmingen.
Dat er voor piano solo in akoestisch opzicht eigenlijk niets aan de hand is, bewijst Noorman na de pauze. Helder en to the point vervolgt ze haar weg door Schumanns “Kinderszenen”,  van de kordate klanken als in “Wichtige Begebenheit” tot momenten van bespiegeling in het bedachtzaam neergevlijde “Fast zu ernst” of “Kind im Einschlummern”.

 

En aangezien in dit programma dus alles om kinderen draait, volgt daar de onvermijdelijke de derde liederencyclus: “Kinderkamer” van Moussorgsky. In het Nederlands, wel te verstaan. Zeer wel te verstaan zelfs, want anders dan veel klassieke vocalisten blijkt Ellen Schwantje in haar landstaal woordelijk te volgen. Ze legt dan ook het accent op dictie en expressie en schroomt niet om bij tijd en wijle het belcanto maar even te laten voor wat het is. Je blíjft luisteren naar deze directe verslaggeving uit de kinderwereld en kijken naar de suggestieve mimiek en gestiek van de zangeres.
En opnieuw is Hilga Noorman de alerte tegenspeelster wier veerkrachtige voordracht  het leeuwendeel van de muzikale sfeertekening beslaat. Want het mag best weleens gezegd: begeleiders krijgen van teveel toehoorders maar de helft van de aandacht, waar ze juist een dubbele hoeveelheid werk te beredderen hebben.Goed begeleiden is een Kunst.

© Margaretha Coornstra, i.o.v. de Stentor, 16-10-2005

zondag 9 oktober 2005

Afscheid van Hein

Bijdrage aan het liber amicorum voor Hein Spanjaard,
directeur van schouwburg Odeon te  Zwolle,
zomer 2005 


(Freek van den Berg / Vrouw met rode waaier)

“Dus jij gaat wég..!” riep Adrienne du Clou onverhoeds. We stonden gedrieën in de foyer een beetje na te converseren over een optreden van het East West College op 4 april, dat opeens jouw laatste “eigen” kamermuziekconcert in Odeon bleek. Zo vernam ik pardoes wat iedereen al wist.
Wereldvreemd als ik ben, heb ik nog steeds weinig benul omtrent de ins and outs van je vertrek. Wel ben ik me pijnlijk bewust van het gemis dat ons te wachten staat. Ik besef opeens hoe jij ruim twee decennia lang de ziel van Odeon was: het bevlogen en betrokken brein achter de kamermuziek, de immer hartelijke en correcte gastheer.
Dat je geen behoefte hebt aan een grootse afscheidsreceptie past bij jouw afkeer van onwaarachtigheid en overmatige self-disclosure. Maar toch ben ik blij dat dit liber amicorum mij alsnog in de gelegenheid stelt om iets tegen je te zeggen.

Mijn associaties met jouw tijdperk reiken verder dan concertbezoeken voor de kunstredactie.
Het is vanwege de feestelijke heropening in 1986 dat ik mijn operadebuut maak – als conservatorium-studente, wel te verstaan. Ik mag de ‘dritte Knabe’ spelen in een fragment uit Mozarts Zauberflöte. Weinig regisseurs zullen op het idee komen om die rol te laten vertolken door een vrouw van bijna 1, 80 meter terwijl er kleinere altmezzo’s voorhanden zijn... Hoe dan ook: het zijn de kleedkamers van jouw Odeon waar ik kennis maak met de geur en het gevoel van schmink op mijn huid. En het is jouw gerenoveerde Odeon-bonbonnière waar ik, weerloos rondstrompelend in de schijnwerpers, voor het eerst zoveel anonieme prik-ogen vanuit het halfduister op mij gericht weet.
Minstens zo belangrijk vind ik trouwens het debuut in 2004 van mijn dan vijfjarige dochter Ludmilla als operaconsumente en –recensente: “ik font het leuk” noteert ze in hanepoten over La Fantesca, een productie van I Piccoli Holandesi.

Nog een herinnering: mijn stiefpa Freek van den Berg (zijn nagedachtenis zij tot zegen) is een van de eerste beeldende kunstenaars die in de foyer exposeren. Samen met mijn moeder Geertje, eveneens gepokt en gemazeld in het galeriewerk, verdeelt Freek zorgvuldig zijn kolossale olieverven over de ruimte. Omdat Odeon vóór alles een theater is, verheffen ze dat tot thema en kiezen ze flamenco-danseressen en figuren uit My Fair Lady – alle in Freeks dynamische, fauvistische kleurstelling.
Wie schetst onze verbazing als enkele dagen later de hele inzending op totaal andere plaatsen hangt? Zulks op last van een muziekrecensent die ook op dit gebied kennis van zaken claimt. “Ik heb gezegd: Hein, die moet je ergens anders hangen, want zo wordt het een kleurenbombardement!” luidt zijn lezing. Nog altijd ben ik benieuwd naar de jouwe...

Tot slot een persoonlijke noot die op een of andere manier nog lang in mijn hoofd is blijven naklinken: ons gesprekje na een uitvoering van Strawinky’s L’Histoire du Soldat.
“Jij hebt een aversie tegen Mozart, maar ik hou niet van Strawinsky,” vertrouw je me toe. Ik: “Zelfs niet van zijn Psalmensymfonie?” Nee, zelfs van die niet. Bovendien: “Ik ben agnost, dus ik heb altijd wat moeite met kerkmuziek, waarin sprake is van ‘de Heer’ en zo...” Het frappeert me nog altijd dat een levensbeschouwing zó bepalend kan zijn voor iemands individuele smaak. Maar het illustreert wel de intensiteit en de diepgang waarmee jij kunstuitingen wilt beleven.

Lieve Hein, hier moet ik het bij laten, want het A4’t je is vol. Hopelijk kom ik je nog vaak genoeg tegen om verder te kunnen praten. Want je bent toch niet van het toneel verdwenen?!

           Margaretha Coornstra
“De Coornwolf”, 18 juni 2005

zaterdag 3 september 2005

Sax bij de pomp

Nee, hier is geen sprake van Dulferiaanse dubbelzinnigheid. In de naam `Sax4Arts` worden beide a´s wel degelijk als a uitgesproken. De Saxofoon voor de Kunsten. Voor de Víer Kunsten, om precies te zijn. Want de heren van Sax4Arts blijken allerminst monomane muzikanten. Al vanaf de oprichting zijn Remco Wijnands, Vincent Bergervoet, Roelof van der Meer en Gert Oosterwijk rusteloos op zoek naar manieren om verschillende kunstdisciplines met elkaar te verbinden.


`Sax4Arts is niet opgezet om aan de weg te timmeren, maar om projectmatig te werken en daarbij aansluiting te zoeken bij andere kunstenaars,` licht Gert Oosterwijk toe. Zo voorzag het kwartet al regelmatig exposities van beeldhouwwerk, schilderijen of installaties van een extra dimensie.
Als karakteristiek optreden noemt Gert het zogeheten `Dia/Klankbeeld` over de Tweede Wereldoorlog, in samenwerking met Aranka Meijerink van het (toen nog) Provinciaal Overijssels Museum te Zwolle. "Ik heb dat altijd wel gehad, een soort behoefte om visuele indrukken om te zetten in geluid."


Wat dat betreft kan hij aan het MidPompdagenFestival zijn hart ophalen. Want het programma is heel breed: muziek, schilderkunst, video, mime, geen middel wordt onbeproefd gelaten.
Sax4Arts speelt een kwartet van een Japans componist dat het dorpsleven illustreert, met titels als Dorpse Vrolijkheid, Mooi Landschap, Vlinders en Concert op het Plein.
Gert: "We hebben de Heinose Videoclub gevraagd om daar beelden bij te leveren en die te monteren op de maat van de muziek. Dat werd dus beeldmateriaal van boerderijen, van de kermis, van de fanfare. Maar ook foto´s van mijn kinderen die carnaval vieren op de basisschool en als vlinders verkleed zijn. En bij de percussie-solo van Roy Kuschel is er een achtergrondprojectie met beelden van de plaatselijke Paasvuren, die weer een link legt naar het Afrikaanse samenscholen met trommels rond het vuur."


Tien jaar lang werkte Gert Oosterwijk als schoolmusicus aan verschillende opleidingen. "Daar ben ik mee gestopt. Twee parttimebanen bij twee werkgevers, dat telde op tot meer dan één fulltimebaan. Het werd moeilijk om daarin voor mezelf grenzen aan te geven. Nu ben ik andere wegen aan het inslaan, in de richting van trainen, coachen en adviseren. Ik wil mensen begeleiden bij hun loopbaanontwikkeling en organisaties helpen om zo´n beleid vorm te geven."

Een verlangen dat werd gevoed door persoonlijke ervaring: "Ik ben gegrepen door het feit dat ikzelf ooit in een loopbaanadvies-traject ben gestapt. Dat heeft me zoveel meer lucht gegeven en werd zo´n drijfveer om mezelf te onwikkelen, dat ik dacht: Ja, dat is wat mensen nodig hebben in het bedrijf! Een personeelsbeleid dat zorgt dat ze niet vastlopen, waaraan ze net die steun ontlenen om goed op hun plek te komen."


Dat klinkt als een terrein dat ver verwijderd ligt van het kunstvak; alsof Gert Oosterwijk de muze goeddeels de rug heeft toegekeerd..?
`Vind ik niet. Werk is een vorm van zelfrealisatie. En voor mij is dat ook één van de belangrijkste doelstellingen van de muziekles: dat mensen zichzelf verwerkelijken, dat ze groeien. Ik zie de saxofoon als een middel. Als je er alleen maar op gericht bent om die vingers toe te laten, om vaardigheden aan te leren, dan ben je natuurlijk heel beperkt. Waar je eigenlijk mee bezig bent is om mensen te leren zich te uiten via hun instrument.`

Wie enigszins thuis is in het regionale muziekleven, denkt bij dit credo onwillekeurig aan de Zwolse saxofonist Adriaan Valk. En inderdaad, evenals Roelof van der Meer en Vincent Bergervoet heeft Gert Oosterwijk bij Valk gestudeerd. Het was indertijd zelfs een heel bewuste keuze van Gert om zich door deze vaak ietwat excentriek bevonden docent te laten scholen tot Uitvoerend Musicus, juist vanwege hun vakfilosofische verwantschap.

"Adriaan is natuurlijk heel direct in zijn presentatie, heel prikkelend en confronterend. En dat moet kunst ook zijn. Alleen , ik ben nu eenmaal mezelf en een heel ander type dan Adriaan. Dus ik profileer me op een iets andere manier. Maar ik sta volledig achter zijn intentie om muziek over het voetlicht te brengen en daarbij uit te dragen waar je voor staat."


Samen met slagwerker Roy Kuschel speelt Sax4Arts op het MidPompdagenFestival een drietal ritmische stukken van Adriaan Valk uit diens laatste kwartetten. "Als bijdrage tot het contrast tussen Afrika en het dorp. Enerzijds het dorp: schoolmuziek, tegenover Afrika: ritme."

De Pompdagen danken hun naam aan de oude pomp bij de dorpskerk. Het kan geen toeval zijn dat uitgerekend die pomp de peetmoeder werd van zo´n traditioneel volksfeest. Immers, de pomp staat wel heel dicht bij het oergegeven van de bron, van het water als archetype voor leven. Een symboliek die Gert Oosterwijk niet is ontgaan.

"Dit Festival is een leerproces voor mij, maar ook voor het dorp. Alle mensen die betrokken zijn bij zo´n festival kunnen daaraan iets ontlenen. Die dragen hun steentje bij en zien daar een produkt groeien dat ver uitstijgt boven hun eigen onderdeeltje. Mensen kunnen daar trots op zijn. Ze kunnen iets laten zien van hun cultuur en ze kunnen eens naar zichzelf kijken. Letterlijk en figuurlijk, want in die videoclip zien ze zichzelf.
Uiteindelijk gaat het niet om één zo´n optreden als bijvoorbeeld dat van Sax4Arts. Het gaat om de idee dat je, met mensen samenwerkend, een sfeer leert neer te zetten."

(i.o.v. de Stentor)

woensdag 10 augustus 2005

Klassiek zonder conventie

“Op je badslippers naar de concertzaal,” is de slogan, die volgens festival-directeur Renee ter Braake de lading aardig dekt: “Het moet ook leuk zijn voor mensen die de conventies niet kennen.” Waarmee ze geen ruim baan bepleit voor aso-gedrag als luide conversaties of gekraak met zakken chips. “Maar het nette pak mag in de kast blijven. En het geeft niks als iemand eens te vroeg klapt. Terwijl dat in het Concertgebouw als een doodzonde geldt.”

Een ander soort conventie waarmee de GMZ breekt is de stijl van programmatoelichtingen. “Vaak blijken die geschreven voor mensen die het allemaal al weten,” zegt Renee ter Braake. “Wij richten ons liever op de mensen die nog van niks weten.”
Als mogelijke doelgroep noemt ze de generatie die is opgevoed met popmuziek. Of die opgroeide in een tijd dat concertbezoek was voorbehouden aan de burgemeester en de notaris: “Hoe maak je het voor dit publiek aantrekkelijk zonder geestelijk op de hurken te gaan?”

In elk geval níet door concessies te doen aan de inhoud, stelt ze nadrukkelijk. Niks populair-klassiek, niks muziek voor miljoenen. Er zijn betere manieren om het elitaire imago te ontmaskeren. Zoals de toegangsprijs: de Gelderse MuziekZomer rekent ook af met het idee dat een concert pas kwaliteit zou hebben bij een entree van minimaal 30 euro. Ter Braake: “Er zijn mensen die alleen daardoor al huizenhoog opkijken tegen het klassieke gebeuren. Maar wij vragen hooguit een tientje.”

NJO MuziekZomer

i.o.v. Wegener Media, zomer 2005

donderdag 5 mei 2005

Amor en Psyche op soap-niveau

ZWOLLE, KamerOpera Festival: Tzara met “Nachtvlinders”.

“Van de ene op de andere dag sta ik koeien te melken,” zo verzucht actrice Manon Romijn op hooggehakte laarsjes. Neen, we kijken niet naar een aflevering van Boer zoekt vrouw edoch naar de hedendaags gestileerde Psyche, die wegens een suïcidepoging door haar psychiater naar het platteland is verwezen.

In de Griekse mythologie is Psyche het onbedorven mensenkind dat een verhouding krijgt met liefdesgod Amor (op z'n Grieks: Eros), tot ergernis van diens moeder Venus (op z'n Grieks: Aphrodite).
Inmiddels zwanger van zijn kind moet onze Psyche nu opboksen tegen ’s mans hedonistische leefstijl en dat gaat niet zo goed.

Er gaat trouwens wel meer niet goed in deze opera. De toegankelijke muziek van Jan Bus (trompet, cello en piano) krijgt een keurige uitvoering, daar valt weinig op af te dingen.
Maar de allereerste monoloog van Psyche voltrekt zich op een benepen GTST-niveau, compleet met Gooise r (“Hij is niet te vermurjrjwen!”). Op zichzelf ware het nog wel een origineel idee geweest om Psyche neer te zetten als een Katja Schuurman-epigoon. Helaas blijft het acteerwerk zo ver onder de maat, dat ook het libretto van Flip Broekman zich nauwelijks laat inschatten. Ja, de diepgang ligt er duimendik bovenop. Maar een aardig beeld van “golven die als zeehondjes op het strand spelen” valt in het niet. En de kurkdroge verleidingsscène met als slotzin “...dan ben jij net zo geil als ik” komt nogal knullig over.

Amor (Wiebe-Pier Cnossen) zingt verdienstelijk en zijn uitspraak is glashelder. Daarbij komt dat zijn spel halverwege een groei doormaakt. Moeder Venus (Barbara Tetenberg) beschikt over goed materiaal, maar zit vocaaltechnisch niet lekker in haar vel. Voor het overige doet haar bijdrage denken aan een travestierol van Arjan Ederveen.

Natuurlijk valt er wel iets positiefs te melden over Nachtvlinders. Het is bijvoorbeeld leuk bedacht om de twee goden te laten zingen en de mens Psyche te laten spreken. Ook de diaprojecties zorgen voor een toegevoegde waarde, zoals de fraaie vondst van een sterk uitvergrote mengkraan, pal boven de scène waarin Venus haar volwassen zoon in bad doet.
Maar grap en droefenis willen maar niet tot een tragikomisch geheel integreren. En de combinatie van muziek, tekst en spelers - nee, het mengt niet, het klikt niet, het pakt niet. Jammer van zoveel goedbedoelde moeite.

(recensie i.o.v. de Stentor, 2005)

zondag 16 januari 2005

Een nieuw millennium, een oude spiritualiteit

Huub Oosterhuis over zijn 'Lied van de Eeuw'

“Ik zoek God! Ik zoek God!” schreeuwt een man die op klaarlichte dag met een lantaarn over het marktplein loopt. Voorbijgangers lachen meewarig, steken de draak met hem: “God, hoezo? Waar zou God kunnen zijn? Is-ie op reis? Is-ie verdwaald ?” Maar de waarheid is veel gruwelijker: “God is dood! God blijft dood! En wij hebben Hem gedood!”
Een daad, eigenlijk te ontzagwekkend voor gewone stervelingen, zo beseft de man: “Hoe hebben wij de zee kunnen leegdrinken? Hoe hebben wij de horizon kunnen uitwissen? Hoe hebben wij de aarde kunnen loshaken van haar zon? En nu vallen wij naar alle kanten en dolen door een oneindig niets!” 



Deze beeldspraak van de Dolle Mens, een creatie van Friedrich Nietzsche in zijn bundel De vrolijke wetenschap, diende dichter Huub Oosterhuis als uitgangspunt voor Het Lied van de Eeuw.
“Verder komt er helemaal geen Nietzsche aan te pas. Ik heb alleen deze scène er uitgelicht, en die brengt dan een discussie op gang. En aan die discussie doen heel gewone mensen mee.”

Theater met een boodschap. Dichter Huub Oosterhuis - voormalig jezuïet, naderhand sociaal activist, boegbeeld van de Studentenekklesia en directeur van de Rode Hoed - schreef naar eigen zeggen zijn Lied van de Eeuw in de traditie van Brecht. Componist is Tom Löwenthal. “Zeg maar gerust dat hij het leeuwendeel heeft geleverd”, geeft Oosterhuis grif toe. Immers, diens muziek maakt dit 'leerdicht in vierentwintig zangen' tot muziektheater.
Brecht
Ze hebben vaker samengewerkt; er staan meerdere kerkliederen op hun beider namen. Toch is Löwenthal vooral een theaterman. Oosterhuis: “Ik heb natuurlijk meerdere componisten. Met Antoine Oomen heb ik de Lukas Passie gemaakt. Maar dat zijn toch weer heel andere impulsen. Ik zou Oomen voor iets als dit niet vragen. Tom Löwenthal heeft zich verdiept in de componisten van Brecht: Kurt Weill, Hanns Eisler, Paul Dessau. Hij heeft veel van hun muziek uitgevoerd, in Berlijn archieven bestudeerd, het is echt zijn specialiteit. Daarom kon ik er ook van uitgaan, terwijl ik schreef in de trant van Brecht en Tucholsky, dat hij dit muzikaal ook zo zou verwerken.”

In welke traditie plaatst Oosterhuis zichzelf?
“Och. je hebt als dichter altijd verschillende bronnen, verschillende oriëntaties. Je bent als het ware leerling van meerdere andere dichters. Mijn kerkliederen hebben verwantschappen met oude, traditionele hymnen, maar als ik een naam moet noemen, zou ik zeggen: qua kerkliederen sta ik in de traditie van Nijhoff."
Een andere leraar is Lucebert. "Al heeft die tegelijk heeft zoiets eigens, dat ik op geen enkele manier kan zeggen dat ik hem navolg. Maar Lucebert is zó vernieuwend en zó inspirerend geweest, dat ik daardoor in elk geval een norm heb geleerd, een ijkpunt. Dat geldt ook voor Kouwenaar. Aan het begin van mijn leven als dichter las ik hun werk en zij hebben voor mij geweldig veel ogen geopend. Net als veel buitenlandse dichters, bijvoorbeeld T.S. Eliot, die ik grondig heb bestudeerd.”

“Onze vaderen in hun vreemde taal
zeiden God
maar bedoelden liefde
zeiden hemel maar bedoelden
sterker dan de dood”,
citeert Huub Oosterhuis zichzelf. Het is een van de sleutelzinnen uit het Lied van de Eeuw. Hij schreef het stuk in opdracht van de Unie van Katholieke Bonden van Ouderen, met als doel een scenario dat verschillende generaties met elkaar in dialoog zou brengen.
Zo is daar de bejaarde Bloemenvrouw, die als 20-jarige uit Auschwitz werd bevrijd, ontdekte dat ze nergens gewenst was, de zee inliep, zich bedacht en weer verder leefde. Inmiddels heeft ze een kleindochter, het Meisje, dat Nietzsches tekst leest waarin hij God doodverklaart; een stelling waarmee zij overigens geen genoegen neemt. Oosterhuis: “Het Meisje is de personificatie van de gedachte: je kunt nou wel beweren dat God dood is, maar wat betekent dat dan? Wie is God en wat is dood?”

Zoeker
Het Meisje gaat op zoek en ontmoet in een kerk de zogenaamde Gestreepte Man. “Nietzsches Dolle Mens, maar dan tot rust gekomen,” typeert Oosterhuis. “Een zoeker, zoals die in de 20ste eeuw veel voorgekomen zijn. Hij heeft het gezocht in Zen, in Hare Krishna, in Moskou en in Rome, en hij heeft het niet gevonden. Dus nu heeft-ie zoiets van: ach, laat maar, ik hoef het antwoord niet meer.”
Tussen deze twee ontspint zich een gesprek, waarbij het meisje aanvoert hoe zij ooit hoorde dat God liefde is. En als dat zo is, kun je het ook omdraaien: dan is liefde ook God.
Nee, dit is inderdaad volstrekt geen nieuwe filosofie, geeft Oosterhuis meteen toe. “Het is een gedachte die je op allerlei plekken in de wereldliteratuur terugvindt en zelfs recentelijk nog verwoord is door Karel Glastra van Loon, in zijn roman De Passievrucht.”

Cruciaal in Het Lied van de Eeuw is de verwijzing naar Psalm 82, "waarin wordt gesproken van een God die roept om recht. Recht aan weeskinderen en armen. Een God die mensen leert dat ze recht moeten doen aan de ontrechten, dat ze solidair moeten zijn. Dat woord wordt niet genoemd, maar solidariteit is een van de beslissende aspecten van de liefde, denk ik.”
Vaak wordt de term naastenliefde misverstaan als een schier bovenmenselijke emotie. Oosterhuis' interpretatie is nuchterder: “In de Bijbel zijn liefde en recht doen synoniem. Daar duidt liefde niet op een mooi gevoel, maar op een praktische levenshouding. 'God is liefde' betekent: God is solidariteit, voor je naaste opkomen, de arme optillen uit het stof. “Heb lief de vreemdeling in je midden” is een van de grote bijbelse woorden. Daaruit volgt niet dat je die vreemdeling moet omhelzen, maar dat je hem brood geeft. De rabbijnen aan het begin van onze jaartelling - dat is ook de stroming waarin we Jezus moeten plaatsen - verkondigen dat de hele Bijbel neerkomt op die ene zin: “Heb je naaste lief, want die is als jij.” Van deze liefde hangt de wereld af, zeggen ze.”

Alternatief
Vandaar de apotheose waarbij het woord liefde in alle talen weerklinkt: in het Chinees, IJslands, Frans, Engels, Arabisch, Koerdisch... “Want dat woord is eigenlijk een alternatief voor het woord God; dat is de strekking van het verhaal."
Een nieuwe eeuw, een nieuwe spiritualiteit? “Ja, maar die nieuwe vorm is tegelijk een heel oude vorm. Het is toch altijd zo geweest dat liefde het fundament was van alles en het antwoord op alles. Die keuze hebben we als het ware gemaakt. Tja, je kunt natuurlijk zeggen: God is dood. Daar kun je dan voor knielen, voor zo’n zinnetje. Je kunt ook zeggen: God is liefde, en liefde is niet dood.”

© Margaretha Coornstra, i.o.v. de Stentor, 1999