zondag 23 juni 2013

Predikvrouwen op weg naar voltooiing



Het Zwolse dominicanenklooster neemt straks afscheid van twee bijzondere huisgenotes: Joy van der Werf en Baptiste Tuin. Sociaal bewogen en bevlogen vrouwen, die met liefde gehoor geven aan de roep van hun congregatie: terug naar de bakermat, waar ze decennia geleden hun religieuze leven begonnen.
 
Spread in de Stentor, 14-06-2013

door Margaretha Coornstra


Op schrift worden ze doorgaans formeel aangeduid als zuster Joy van der Werf o.p. en zuster Baptiste Tuin o.p. Dat ‘o.p.’ staat voor Ordo Predicatorum: de Orde van Predikers, een aanduiding voor de dominicanen. Maar binnen het klooster en de bijbehorende parochie spreekt iedereen familiaar over Joy en Baptiste. Met een eerbiedige ondertoon, dat wel. Want beiden zijn respectievelijk al 30 en 17 jaren krachtig en sprankelend aanwezig binnen kerkelijk Zwolle. Joy van der Werf (1934) als kerkmusicienne en vormingswerkster, Baptiste Tuin (1940) als voorgangster en theologe. Beiden fungeren ze ook als cursusleidsters in het zogeheten ‘Thomashuis’, een leerhuis verbonden aan het Dominicanenklooster van Sint Thomas van Aquino.

Iedere katholiek kent het stereotype van traditioneel-roomse gezinnen, waarbinnen die éne kloosterling de trots van de familie was. Ook Baptiste Tuin en Joy van der Werf kennen het: “Naast die trots gaf het een gevoel van veiligheid, omdat er altijd iemand was om voor de familie te bidden.”
Toch ging het bij henzelf totaal anders. Hun ouders reageerden allesbehalve enthousiast op de kloosterplannen van hun dochters. Baptiste: “Tróts? Mijn moeder was er eerst heftig op tegen! Zelf was ze niet katholiek, en ik was van zes kinderen al de derde die het klooster in wilde. Wat we alle drie trouwens onafhankelijk van elkaar hadden besloten, en we kozen ook voor verschillende kloostergemeenschappen. Kennissen riepen steevast: ‘Aha, dus jij volgt het voorbeeld van…?’ Dan werd ik nijdig: onzin, ik besliste toch zélf!”
Joy: “Bij mij thuis stonden ze ook niet te juichen. Zestien was ik toen ik mijn wens te kennen gaf. Ik had nog niet over de praktische consequenties nagedacht, ik wist alleen dat ik ‘het klooster in’ wilde. Mijn vader probeerde dat eerst uit mijn hoofd te praten. En mijn oudste zus bezwoer mij dat ik me vooraf althans goed zou informeren over de verschillende kloosterorden: ‘Want er zitten kréngen tussen…!’ Uiteindelijk was het mijn heeroom die zei: ‘Nou, op Java heb ik dominicanessen ontmoet en dat leken me heel redelijke mensen.’ Dus ging ik ook bij de dominicanessen kijken. En ja, toen ik ze de Completen hoorde zingen en die habijten zag, was ik gelijk verkocht. Maar ik koos toen vooral voor dié speciale congregatie, met díe sfeer.”
Als negentienjarige trad Joy van der Werf in bij de Dominicanessen van de Heilige Familie van Neerbosch, zoals de congregatie officieel heet. Baptiste Tuin was ‘al’ drieëntwintig, toen ze zich bij de Dominicanessen van de Heilige Catharina van Siëna van Voorschoten voegde. “Als kind wou ik priester worden, maar daar werd door mijn broers hartelijk om gelachen: dat kón immers niet! Toen besloot ik: nou, dan word ik onderwijzeres. En nadat ik mijn hoofdacte had gehaald, heb ik eerst drie jaar wel ‘gewoon’ voor de klas gestaan. Ik had toen ook nog verkering joh, met een jongen van Ameland... Maar op een zeker moment besloot ik toch om in te treden.”

Wat bezielde deze jongeren om op eigen initiatief een kloosterleven te leiden, met alle regels en begrenzingen van dien? Voor Joy van der Werf lijkt het merendeels een kwestie van gevoel en intuïtie te zijn geweest. “Bij ons op school was één zuster die voor mij als identificatiefiguur fungeerde. Er hing iets van mysterie om haar heen; zij was ‘van God’, zo voelde ik dat. Ze was ook heel onthecht van de materie. Zo kon ze zich na de maaltijd niet eens meer herinneren wat ze had gegeten: ‘Ik zou het niet weten, ’t was rood…’ Dat vond ik geweldig! Dezelfde soort ontroering voelde ik bij één bepaalde kapelaan. Als ik hem stiekem gadesloeg wanneer hij liep te brevieren, bekroop mij telkens de gedachte: hij wandelt met God.”
Baptiste Tuin: “Dat mysterieuze wat Joy nu beschrijft, heb ik zelf niet zo ervaren. Maar ik had al sinds mijn kleutertijd bij de zusters dominicanessen op school gezeten. En ik vond het gewoon prettige mensen, heel goede opvoeders ook. Dat zag ik vooral later in het internaat, aan de natuurlijke manier waarop ze met Antilliaanse meiden omgingen. Die kwamen dan voor vier à vijf jaar naar Nederland, om hier hun middelbare school te doen… Nou, ik heb nooit gemerkt dat de cultuurverschillen een probleem vormden. Dus mijn keuze voor de dominicanessen is op een tamelijk vanzelfsprekende manier van jongs af aan gegroeid.”

Dat in Nederland steeds minder kloosterlingen overblijven, willen de dominicanessen vooral op positieve manier bekijken. “Natuurlijk is daarover veel verdriet geweest,” zegt Baptiste Tuin. “En natuurlijk zijn er praktische zorgen: wat gebeurt er hierna met de kloosters…?”
Maar het woord ‘uitsterven’ doet onrecht aan deze ontwikkeling. “Wij spreken liever van ‘voltooien’,” aldus Joy van der Werf. En nee, dat is geen krampachtig eufemisme: “Veel congregaties in Nederland zijn halverwege de 19e eeuw ontstaan met als doel ‘de noden van de tijd’ te lenigen. In feite was dat heel emancipatorisch: de dominicanessen zetten zich in voor meiden die geen onderwijs kregen, voor ongehuwde moeders, voor vrouwen die net uit de gevangenis kwamen. Dat was toen echt pionierswerk. Maar in de loop van de vorige eeuw zijn die taken geleidelijk overgenomen door de overheid, daar heeft de maatschappij geen dominicanessen meer voor nodig. En daarover kun je natuurlijk gaan zitten simmen, naar je mag het ook aanvaarden in dankbaarheid.” Baptiste Tuin: “En wat mij heeft verrast, is dat ook veel oudere zusters er precies zo over denken. Boven de voordeur van mijn Moederhuis in Voorschoten staat nog altijd de Bijbeltekst: ‘Dominus qui incepit, ipse perficiat’ – ‘De Heer zal voltooien wat Hij begonnen is’. Nou, dat zal Hij ons dan straks wel laten zien.”


Boerenkool bij een lege kerstboom
De zestiger jaren waren ook voor de katholieke kerk een roerige periode. Na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) zette paus Johannes XXIII de ramen wijd open: tijd voor frisse lucht, voor vernieuwing! Vele kloosterlingen traden uit. Zo niet Baptiste Tuin en Joy van der Werf. Maar Joy was wel betrokken bij een buitenkloosterlijk experiment: een leefgroep van zeven eigenzinnige dominicanessen in de stad Nijmegen. “Achteraf bezien was het typisch jaren zestig: een woongroep zonder priorin, waarbinnen iedereen evenveel inspraak had. De gelofte van gehoorzaamheid was vertaald in gehoorzaam zijn aan elkaar.” Dat dit niet altijd meeviel, laat zich raden: “Zo was er iemand die meteen riep: ‘Alsjeblíeft geen psalmen meer!’ terwijl de psalmen mij juist heel dierbaar waren. Zoals ook het habijt mij lief was… maar ja, anderzijds vond ik het ook logisch om je kleding aan te passen wanneer je in de stad tussen de andere mensen woont.”
Soberheid was troef, benadrukt ze: “We behielpen ons bewust met oude meubels die we op de zolders van het klooster hadden gevonden. En ik herinner me hoe we ooit twee langdurige groepsgesprekken hebben gewijd aan de vraag hoe we Kerstmis gingen vieren - om tenslotte uit te komen bij een onversierde groene boom en boerenkool als diner. De geboorte van Jezus voltrok zich immers ook in alle stilte en eenvoud? Ja, nu klinkt het bijna komisch. Maar het paste helemaal in de tijdsgeest: bestaande gewoontes heroverwegen, alles opnieuw willen bekijken.”

De ‘predikvrouwen’ van Zwolle
‘Kohèlet’ (Hebreeuws voor Predik[st]er) heet de vrouwengemeenschap binnen het Dominicanenklooster in Zwolle. Deze naam verwijst naar een theorie dat het Bijbelboek Prediker eigenlijk door een vrouw zou zijn geschreven. De vrouwengroep noemde zich zo, omdat ze introk bij het mannenbolwerk van ‘predikheren’ zoals de dominicanen wel worden genoemd. Speerpunt van de orde is namelijk de prediking, lees: intensieve Bijbelstudie, gekoppeld aan verkondiging van én dialoog over interpretaties.
Kohèlet praktiseert het vrije communiteitsleven en beperkt zich daarbij niet tot dominicanessen. “Verschillende vrouwen hebben zich in de loop der jaren bij ons aangesloten, voor korte of langere tijd,” vertelt Joy van der Werf. “Om op verhaal te komen, of om zich te bezinnen op een kruispunt in hun leven. Of gewoon als opvang – zo hebben we een tijdlang een Iraanse vrouw in ons midden gehad.”
Binnen Kohèlet heeft elke nieuweling meteen recht van spreken. “Dat is heel vruchtbaar gebleken. Want iemand met een onbevangen blik kan verrassende vragen stellen, zoals ‘Waarom bidden jullie eigenlijk niet de rozenkrans?’ Tja, dan ga je daar toch opnieuw over nadenken.”
Ook Baptiste Tuin bewaart warme herinneringen aan Kohèlet. “Het voelt heel dubbel om na 17 jaar te vertrekken. Als ik moet samenvatten wat het leven in Zwolle mij gegeven heeft, dan komen er twee woorden in mij op: ‘ruimte’ en ‘kritisch’. Ik heb hier de ruimte gekregen om mijn pastorale talenten te ontwikkelen. En er was veel ruimte om elkaar kritisch te bevragen, zowel in kerkelijk opzicht als binnen Kohèlet. Dat heb ik als heel bijzonder ervaren. Dus ja, ik laat hier veel achter. Maar ik weet dat ik straks ook weer dingen terugvind. Mijn congregatie in Voorschoten heeft mij altijd alle kansen geboden om mezelf te ontplooien. Daarom ben ik nu graag bereid om in te gaan hun beroep en terug te keren naar het Moederhuis.”

© Margaretha Coornstra i.o.v. de Stentor, 14-06-2013