Landgoed Zwaluwenburg, 2010 Foto MC |
De Helling: synthese van realisme en esthetiek
KamerOpera Festival.
De Helling met ‘Winterreise’ (wereldpremière).
Odeon Zwolle, 15 april 2007.
De Helling met ‘Winterreise’ (wereldpremière).
Odeon Zwolle, 15 april 2007.
door Margaretha Coornstra
“Een cyclus waar je beroerd van wordt”, zo typeerde ooit
mijn conservatoriumdocent Schuberts ‘Winterreise’ – dit overigens als
compliment bedoelend. En de bewerking van Klaas de Vries onderstreept zijn
woorden. In deze integer en intelligent gecomponeerde voorstelling over de
wereld van een dakloze is het allemaal eenzaamheid en vervreemding wat de klok
slaat.
De herschikking van de liederen maakt Der Leiermann tot Leitmotiv: de oude man als symbool van de dood, met zijn draailier, het instrument van de armen.
Drie witte lakens als achterdoek tonen een video-triptiek: zangeres Gerrie de Vries rondzwervend in een Nederlandse stad. De plastic tassen met schamele bezittingen. Een blikje haring op een meegezeuld campingtafeltje. Het onpersoonlijke interieur van een slaaphuis. Het zwijgend bedelen bij de snackbar.
Aanvankelijk is de eenheid van zang en piano ver te zoeken. Soms begeleidt Ellen Corver iets te zakelijk, als een correpetitor, en overstemt haar collega. Dan weer worstelt Gerrie de Vries met haar ademtechniek en klinkt nogal schril in de hoge regionen. Gute Nacht komt wat afgeraffeld over, behalve het fragment verderop, in een veel lagere ligging – dat gaat door merg en been, evenals de diepte van Wasserflut. En ja, om doodgepoetste evergreens als Der Lindenbaum en Der Krähe opnieuw te doen glanzen als parels van ingehouden emotie moet je van goeden huize komen.
De videomontage munt uit in spitsvondige metamorfosen. Het live acteerwerk is misschien iets te statisch. De close ups van De Vries’ melancholische oogopslag en summiere mimiek zijn briljant, maar op het halfduistere podium komen die subtiliteiten niet aan het licht.
Belangrijke verdienste van deze productie is de synthese van realisme en esthetiek. Wat beklijft, naast de schoonheid van de muziek, is vooral de troosteloosheid, het buitengesloten zijn. Deze ‘Winterreise’ rekent af met de vermeende romantiek van het zwerversbestaan.
De herschikking van de liederen maakt Der Leiermann tot Leitmotiv: de oude man als symbool van de dood, met zijn draailier, het instrument van de armen.
Drie witte lakens als achterdoek tonen een video-triptiek: zangeres Gerrie de Vries rondzwervend in een Nederlandse stad. De plastic tassen met schamele bezittingen. Een blikje haring op een meegezeuld campingtafeltje. Het onpersoonlijke interieur van een slaaphuis. Het zwijgend bedelen bij de snackbar.
Aanvankelijk is de eenheid van zang en piano ver te zoeken. Soms begeleidt Ellen Corver iets te zakelijk, als een correpetitor, en overstemt haar collega. Dan weer worstelt Gerrie de Vries met haar ademtechniek en klinkt nogal schril in de hoge regionen. Gute Nacht komt wat afgeraffeld over, behalve het fragment verderop, in een veel lagere ligging – dat gaat door merg en been, evenals de diepte van Wasserflut. En ja, om doodgepoetste evergreens als Der Lindenbaum en Der Krähe opnieuw te doen glanzen als parels van ingehouden emotie moet je van goeden huize komen.
De videomontage munt uit in spitsvondige metamorfosen. Het live acteerwerk is misschien iets te statisch. De close ups van De Vries’ melancholische oogopslag en summiere mimiek zijn briljant, maar op het halfduistere podium komen die subtiliteiten niet aan het licht.
Belangrijke verdienste van deze productie is de synthese van realisme en esthetiek. Wat beklijft, naast de schoonheid van de muziek, is vooral de troosteloosheid, het buitengesloten zijn. Deze ‘Winterreise’ rekent af met de vermeende romantiek van het zwerversbestaan.
Wende zingt een weergaloze ‘Winterreise’
Wende zingt Winterreise.
Odeon Zwolle, 11/1; Apeldoorn, 18/1 2015
5 sterren
Wende zingt Winterreise.
Odeon Zwolle, 11/1; Apeldoorn, 18/1 2015
5 sterren
door Margaretha Coornstra
Zowel de naam Wende als de titel Winterreise had blijkbaar
aantrekkingskracht, want de zaal zit behoorlijk vol. Op het podium staat alleen
een vleugel; zelfs het achterdoek ontbreekt. In plaats daarvan zien we de
zwartgeverfde theaterwand met dito deuren en cv-radiator. Een ietwat haveloze
aanblik, perfect als decor voor wat komen gaat.
Boudewijn Tarenskeen componeerde Der Winterreise naar de cyclus van Schubert, zij het in zijn eigen idioom. Gerardjan Rijnders en Janine Brogt deden regie en dramaturgie, hoewel Wende daar zelf ook een aandeel in zal hebben gehad.
Wende bedient zich veelal van het Sprechgesang zoals dat begin vorige eeuw in zwang kwam. Willekeurige associaties reiken van Der Spinner (1978) van Nina Hagen tot Im wunderschönen Monat Mai (2003), een soortgelijk recital naar Schubert en Schumann, dat Reinbert de Leeuw componeerde voor zijn muze Barbara Sukowa.
Vernieuwend is het resultaat dus niet, maar waarom zou dat ook moeten? Wende is weergaloos. Ze zingt, kermt, prevelt, persevereert; herhaalt woorden, lettergrepen, klanken. Ze savoureert de tekst, fluistert voor zich heen alsof er verder niemand aanwezig is. Soms maait ze met haar armen of galoppeert ze een rondje om de vleugel, als inleiding op Die Post.
Gerard Bouwhuis is krachtig maar dienstbaar aanwezig. Hij beroert beide uiteinden van het klavier zodat de vleugel grauwt en gilt. Nu eens hoor je een doodsklok (Die Wetterfahne), dan weer ontsnapt een weelderige wolk van Lisztiaanse romantiek (Der Lindenbaum). De interactie tussen Bouwhuis en Wende lijkt summier: een priemende wijsvinger, een doordringende blik, geladen stilte. Samen spitten ze Müllers gedichten om tot de woorden over de bodem van het onderbewustzijn schrapen. Waarbij drie zaken duidelijk worden: dat Wende een groot kunstenares is, dat het Duits een sublieme theatertaal blijft en dat deze poëzie nog eeuwenlang meegaat.
Boudewijn Tarenskeen componeerde Der Winterreise naar de cyclus van Schubert, zij het in zijn eigen idioom. Gerardjan Rijnders en Janine Brogt deden regie en dramaturgie, hoewel Wende daar zelf ook een aandeel in zal hebben gehad.
Wende bedient zich veelal van het Sprechgesang zoals dat begin vorige eeuw in zwang kwam. Willekeurige associaties reiken van Der Spinner (1978) van Nina Hagen tot Im wunderschönen Monat Mai (2003), een soortgelijk recital naar Schubert en Schumann, dat Reinbert de Leeuw componeerde voor zijn muze Barbara Sukowa.
Vernieuwend is het resultaat dus niet, maar waarom zou dat ook moeten? Wende is weergaloos. Ze zingt, kermt, prevelt, persevereert; herhaalt woorden, lettergrepen, klanken. Ze savoureert de tekst, fluistert voor zich heen alsof er verder niemand aanwezig is. Soms maait ze met haar armen of galoppeert ze een rondje om de vleugel, als inleiding op Die Post.
Gerard Bouwhuis is krachtig maar dienstbaar aanwezig. Hij beroert beide uiteinden van het klavier zodat de vleugel grauwt en gilt. Nu eens hoor je een doodsklok (Die Wetterfahne), dan weer ontsnapt een weelderige wolk van Lisztiaanse romantiek (Der Lindenbaum). De interactie tussen Bouwhuis en Wende lijkt summier: een priemende wijsvinger, een doordringende blik, geladen stilte. Samen spitten ze Müllers gedichten om tot de woorden over de bodem van het onderbewustzijn schrapen. Waarbij drie zaken duidelijk worden: dat Wende een groot kunstenares is, dat het Duits een sublieme theatertaal blijft en dat deze poëzie nog eeuwenlang meegaat.