donderdag 30 augustus 2007

De gitaar als medespeler

Ieder instrument kent zijn stereotype. Strijkers zijn zeikers, koperblazers joviale fuifnummers en zangers theatrale egotrippers. Zo floreert ook het vooroordeel jegens gitaristen als intellectualistische droogstoppels, die bij voorkeur in besloten kring opereren.
Vooroordelen zijn er om bestreden te worden. En dat is ook precies wat Jacob Vlijm, artistiek coördinator achter het Internationaal Gitaarfestival Zwolle, wil doen. Temeer omdat hij er een sprankje waarheid in onderkent.

“De gitaarcultuur is een op zichzelf staand wereldje gebleven. Gitaristen zijn teveel blijven hangen in de Laat-Romantische opvatting van de Grote Solist. Je ziet het ook aan programmering: er bestaan wereldwijd pakweg vier verschillende programma’s, die overal in verschillende volgorde worden uitgevoerd”, chargeert hij.

Tegelijk signaleert Jacob een accentverschuiving op de podia van die ‘grote solist’ naar heterogene ensembles. Een ontwikkeling waarin de gitaar niet is meegegaan, wat met name in Nederland een potentieel gevaar oplevert. “Ik zou me kunnen voorstellen dat in tijden van benauwdheid conservatoria geneigd zijn om de gitaaropleiding als eerste op te heffen. Dat kan, want dan valt er immers niets om. Strijkers daarentegen kun je niet afschaffen.”

Vandaar dat het Internationaal Gitaarfestival bij dit zevende lustrum het roer omgooit. Was de doelstelling 35 jaar geleden om een voorspeelgelegenheid te bieden aan gitaarstudenten, inmiddels is in die behoefte voorzien en wacht er een emancipatoire taak in de ontwikkeling van de gitaar als kamermuziekinstrument.

Voor drie van de vier concerten staan dan ook demonstratief ensembles geprogrammeerd. Goed, het openingsconcert is nog in handen van niemand minder (maar dus ook niemand meer) dan de grote Stefano Grodano, ooit door de legendarische virtuoos Andrés Segovia bestempeld als een van zijn favoriete discipelen. Maar op de overige avonden is het woord aan het Newman Ensemble, aan het duo Quirine Scheffers (viool) en Izhar Elias (gitaar) en aan het trio Maarten Koningsberger (bariton), Olga Franssen (gitaar) en Esther Steenbergen (gitaar). Laatstgenoemde, die voornamelijk actief is als kamermusicus, zal bovendien dit jaar als gastdocent optreden.


“Gitaar is zowat het meest gebruikte instrument dat er bestaat,” meent Esther Steenbergen. “Iedereen heeft er wel een in huis. Door eeuwen heen is het vooral een volksinstrument geweest, maar ook de popmuziek maakt er gebruik van. Alleen is klassiek gitaar een beetje op de achtergrond geraakt binnen ensembles, vooral doordat het geluid relatief zacht is. Piano, maar ook viool en cello klinken gewoon veel harder.”

Met Jacob Vlijm is ze van mening dat de besloten kring opengebroken moet worden en de eenzelvige solist moet afdalen van zijn ivoren toren.
“Maar," zegt Esther, " ik hou er niet zo van om de gitaar als probleem te bespreken. Het is een juist fantastisch instrument, je kunt met vrijwel alle andere instrumenten samenspelen en er alles voor bewerken. Wat wil je nog meer? Het is maar net wat je er zelf van maakt.”

Zelf speelt Esther Steenbergen  in verschillende ensembles, waaronder het Amsterdams Gitaartrio. Op 12 november brengt ze met Olga Franssen en Maarten Koningsberger Schubert’s avondvullende liederencyclus ‘Die schöne Müllerin’. Wel relativeert ze het melodramatische verhaal van de straatarme componist die geen piano kon betalen en uit arren moede naar de gitaar greep; voor veel gitaristen de aanleiding om Schubert met terugwerkende kracht als ‘hun’ componist te claimen.
“Dat is nogal aangedikt. Schubert heeft bij mijn weten maar een enkel stukje voor gitaar gemaakt en dat was ter gelegenheid van een naamdagfeestje. Veel van zijn liederen heeft hij weliswaar met behulp van een gitaar gecomponeerd, maar niet speciaal voor dat instrument geschreven. Maar hij lag in het ziekenhuis toen de Die schöne Müllerin ontstond. Ik denk dus dat ie z’n gitaar daarheen had meegenomen en daar aan die cyclus is begonnen.”

Dat de Müllerin echter wel degelijk voor piano is gedacht, blijkt alleen al uit de omvang van de instrumentale partij. Olga Franssen heeft de cyclus bewerkt voor gitaar en kwintbasgitaar, waarmee het bereik naar beneden is uitgebreid. Esther: “Op een enkele gitaar kun je de liederen eigenlijk niet spelen, want dan moet je zoveel inleveren. Bovendien klinken twee gitaren als liedbegeleiding veel steviger. En ja, vaak is muziek van Schubert echt ideaal om voor gitaar te bewerken. Soms misschien zelfs nog makkelijker voor gitaar dan voor piano.”

Voortreffelijk te spreken is ze ook over de samenwerking met Maarten Koningsberger die, dankzij ruime ervaring met Die schöne Müllerin, een geheel eigen interpretatie heeft ontwikkeld en daar zeer smeuïg over kan vertellen. “Maarten brengt zijn toelichting zo geestig dat de hele zaal gaat lachen en je denkt: o jee, wordt dit nog wel een serieus concert? Maar zodra hij zingt, pinken mensen al gauw een traantje weg.
Bij het eerste lied, Das Wandern, denk je al gauw aan kabbelende beekjes en wandelen en zo... Maar even later blijkt het een weliswaar heel romantisch, maar ook diepgaand verhaal. Dat - vind ík - op gitaar misschien nog wel beter tot z’n recht komt als op piano. De echte veelzeggende details hoor je toch beter op gitaar.”

(i.o.v. de Stentor, 2007)