vrijdag 22 juli 2016

Wim Magré brengt Bach-album uit

Wim Magré achter 'zijn' Quellhorst-orgel te Elburg (foto auteur)

Deze week verschijnt het nieuwste album van Wim Magré. De Elburger musicus promoot ‘zijn’ Quellhorst-orgel met werken van J.S. Bach.

Door Margaretha Coornstra

ELBURG – Titularis-organist van de Grote of St. Nicolaaskerk te Elburg, zo mag Wim Magré zich al ruim een jaar noemen. Daarmee is hij de bespeler bij uitstek van het Quellhorst-orgel uit 1825, dat onder kenners hoog staat aangeschreven. Vanuit deze functie ontstond het plan voor zijn nieuwste cd. “Ik dacht: ik moet toch weer eens iets opnemen met dit orgel.”
Bijzonder is dat Magré, die zich vooral toelegt op een breed en toegankelijk repertoire, zich ditmaal beperkte tot Johann Sebastian Bach (1685-1750). “Och ja, ik dacht: nu kan ik wel wéér allemaal psalmen en gezangen opnemen, maar zo’n Bach-cd is natuurlijk wel een uitdaging,” licht hij toe. En met milde zelfspot: “Zo had ik gelijk een mooie stok achter de deur om weer eens hard te studeren.”
Toch zijn Wim Magré en zijn zoon/collega Wilbert Magré sowieso harde werkers. Dit Bach-album werd nota bene voorbereid en opgenomen bij alle hectiek van hun megaproject: de tournee met ‘Het Groot Johannes de Heer Koor’ van 650 zangers, die net is afgerond. Een doorslaand succes dat prompt voor herhaling vatbaar bleek: “We hebben nu alweer 450 aanmeldingen voor volgend jaar!” lacht Magré verbaasd. “Tja, en met meer dan 650 zangers kun je eigenlijk niet optreden, hè? Je raakt zo’n groot koor in bijna geen enkel gebouw kwijt...”

De opnamen voor de Bach-cd stonden gepland vlak na een tweedaagse stembeurt, zodat het majestueuze orgel optimaal zou klinken. De tracklist vermeldt elf bekende werken, waarbij Magré zichzelf niet spaarde. Een koraalvoorspel als ‘Herr Gott, nun schleuss den Himmel auf’ BWV 617 vergt niet alleen qua voordracht, maar ook technisch de nodige verdieping. “Want alle zestiende nootjes moeten er wél zijn, hè? En niet te vergeten het pedaal, dat het aanhoudend kloppen op de hemelpoort moet uitbeelden.”
 
Uiteraard mocht de aangrijpende Passacaglia & Fuga in c evenmin ontbreken. “Een prachtig stuk,” vindt Wim Magré. “Ik heb daaraan overigens wel mijn eigen interpretatie gegeven. Kijk, iemand als Ton Koopman begint en eindigt met dezelfde registratie. Nu is Ton Koopman een groot Bachkenner, dus die weet wel wat ie doet. Maar ja, dat stuk duurt bijna een kwartier. En dan vind ik persoonlijk één enkele registratie toch wat vermoeiend klinken. Dus koos ik ervoor om het geluid geleidelijk op te bouwen, vooral in die Fuga. Of echte barokpuristen het daarmee eens zijn, weet ik niet. Maar ik dacht: op die manier kan ik meteen mooi laten horen wat het orgel allemaal in huis heeft.”


CD en concerten
Het nieuwste album van Wim Magré, ‘Orgelwerken van Johann Sebastian Bach’, bevat elf werken, gespeeld op het Quellhorst-orgel van de Grote Kerk te Elburg. De cd verschijnt rond 20 juli. Op 3 en 27 augustus speelt Wim Magré live op datzelfde orgel, tijdens de zomeravondconcerten. Zie ook www.wimmagre.nl

(HaH Elburg & Oldebroek, 19-07-2016)

zaterdag 16 juli 2016

HÄNDEL-MENDELSSOHN
‘Israel in Ägypten’
The King’s Consort & solisten o.l.v. Robert King
Vivat 111 • DDD- 83’ (2CD)
Waardering: 9

Dat Felix Mendelssohn de Matthäus Passion opdiepte en afstofte, is genoegzaam bekend. Maar hij bestudeerde en arrangeerde in 1833 ook Händels oratorium ‘Israel in Egypt’. Dirigent Robert King heeft nu op zijn beurt die noeste arbeid van Mendelssohn gereconstrueerd.
Ondanks de toegevoegde 19de eeuwse elementen benaderde de jonge Mendelssohn Händels partituur met gepaste schroom en zocht serieus naar de oorspronkelijke intenties. Musicoloog R. Larry Todd bestempelt hem in de liner notes zelfs als ‘een van de eerste exponenten van de zogeheten historische uitvoeringspraktijk’.
Nu waren Händel en Mendelssohn allebei gezegend met veel zin voor dramatische expressie. En deze bundeling van beider krachten levert een gepolijste, bijna filmische klankschildering op. De ouverture is natuurlijk onmiskenbaar Mendelssohn en zal menige fan in verrukking brengen. Maar ook verder munt The King’s Consort uit in homogeniteit en produceert de gave, geoliede klanken die je bij Mendelsohn verwacht. Koor en orkest vormen een steeds hechte, wendbare eenheid. Alerte frasering, eloquente dynamiek: het is er allemaal.
De Duitse teksten storen daarbij allerminst. Prachtig is het geladen pianissimo van het koor in ‘Er sandte dicke Finternis’ (één van de plagen over Egypte) en de spanningsopbouw in ‘Das hören die Völker’. Ook de solisten zijn klasse, getuige het duet van Lydia Teusscher & Julia Doyle: ‘Der Herr ist mein Heil’ of de Aafje Heynis-achtige glans over de alt van Hilary Summers in ‘Bringe sie hinein’. Alles bijeen een aanrader, zelfs voor wie geen uitgesproken Mendelssohn-adept is.

Margaretha Coornstra
(Luister 715, mei 2016)

zondag 29 mei 2016

Vergeten parels uit Nederlandse opera’s


Sopraan Jolien De Gendt, tenor Denzil Delaere & pianist Pieter Dhoore

Muziekjournalist René Seghers werkt aan een immens meerjarenproject: ‘401NederlandseOperas’, een naslagwerk over de Nederlandse opera van 1680 tot heden. Aanstaande zondag klinken in Rijksmuseum Kröller-Müller alvast enkele wereldpremières van vergeten Nederlandse meesterwerken.

Door Margaretha Coornstra

Jan van Gilse, Richard Hageman, Willem Landré… Geen namen die de doorsnee operaliefhebber meteen doen opveren. Toch verdient hun oeuvre aandacht, vindt opera-expert en publicist René Seghers. Intensief speurwerk leerde hem dat er tussen 1680 en nu ruim vierhonderd Nederlandse opera’s zijn gecomponeerd. ,,En elk jaar komen er zo’n vijftien bij,” weet Seghers. ,,Ik dacht: het is onmogelijk dat in zóveel opera’s nul mooie aria’s zouden zitten. En inderdaad, ik ontdekte parels waarvan ik niet wil zeggen: ‘Verdi en Puccini zijn er niks bij’, maar ze doen er ook niet voor onder.”
In het Kröller-Müller Museum klinken zondagmiddag Nederlandse operafragmenten van rond de eeuwwisseling. Seghers: ,,Meestal worden die componisten weggezet als epigonen van Brahms of Debussy. Dat is ten dele waar. Maar in hun dénken waren ze vaak heel non-conformistisch.”
Als voorbeeld noemt hij Gerard von Brucken Fock (1859-1935). “Van adel, maar overtuigd communist. Hij was ook diep religieus, met een mystieke inslag. En hij sloot zich aan bij het Leger des Heils vanwege de maatschappelijke betrokkenheid. Zijn ‘Jozal’ is in feite een religieus-marxistische opera, met autobiografische elementen.”

‘401NederlandseOperas’ heet dit immense project waarin Seghers al die opera’s beschrijft. Website en naslagwerk groeien gestaag. Seghers wordt in zijn monnikenwerk bijgestaan door Anthony van der Heijden, ook een gepassioneerd operakenner, die de organisatie regelt. Zoals een concertreeks, die het publiek laat kennismaken met operafragmenten van eigen bodem. Want, zegt Van der Heijden: ,,Alleen een boek, dat werkt niet. Mensen willen er een klankbeeld bij.”
Seghers: ,,Ons doel is: repertoire ontsluiten. Van werken na 1945 bestaat meestal wel een opname. Maar van veel vooroorlogs werk resten ons alleen manuscripten, die we moeten digitaliseren en bewerken. Daar gaat al gauw vijf jaar inzitten. Maar wij zijn twee doorzetters.”

Dat laatste gold evenzeer voor de componisten wier werk hij promoot. ,,Die droomden ervan om een opera componeren. Dat betekende jaren werk − op de bonnefooi. Want er was geen Ministerie van OCW dat opdrachten of subsidies gaf. En toch schreef Jan van Gilse zijn meesterwerk ‘Helga von Stavern’, wetend dat de partituur waarschijnlijk in zijn bureaula zou belanden.”
Van der Heijden vult aan: ,,Sinds de Reformatie gold het in Nederland als ‘niet netjes’ wanneer je beroepsmatig componeerde. Schilders en schrijvers werden nog wel geaccepteerd. Maar musicus of acteur, dat was geen respectabel vak.” Seghers: ,,Kijk naar het katholieke Vlaanderen, dat zelfs na de bezuinigingen nog tig operahuizen heeft. Nederland heeft er maar eentje, en dat pas sinds 1987.”

Het concert in het Kröller-Müller (door drie zangers,  viool en piano) past in de promotie-tournee. ,,De programma’s kun je thematisch variëren,” vertelt Seghers enthousiast. ,,Voor Otterlo nemen we muziek uit de tijd van Helene en Otto Kröller-Müller. Maar voor een locatie in Friesland zou je Friese componisten kunnen kiezen. Denk aan Richard Hageman: zijn ‘Caponsacchi’ is zelfs in de New Yorkse Metropolitan opgevoerd, als enige Nederlandse opera ooit. Hageman was in 1939 ook de allereerste Nederlandse Oscarwinnaar voor filmmuziek. Ja, meestal wordt zijn naam op z’n Amerikaans uitgesproken. Maar vergis je niet: de uitvinder van de John Wayne-sound was een Fries uit Leeuwarden!”


Rijksmuseum Kröller-Müller, 29 april, 15:30 uur. Zie ook www.401NederlandseOperas.nl

(de Stentor, 26-05-2016)

vrijdag 15 april 2016

'De Speciaalzaak': De Oude Bank in Zwolle

De Stentor,  Katern &, 15-04-2016


Ze zijn er nog: echte speciaalzaken van ondernemers die niet uitgepraat raken over hun product. Zoals Geja van de Wetering van De Oude Bank in Zwolle.

Tekst Margaretha Coornstra

Ooit was Geja van de Wetering uitvaartondernemer. ,,Een mooi beroep. Maar na tien jaar werd het tijd voor iets anders." Ze begon een woonwinkel en kwam zo terecht bij haar huidige specialisatie. ,,Zes jaar geleden werden we uitgenodigd voor een presentatie in Den Haag, van een krijtverfmerk. Daarmee is het begonnen. Inmiddels werken wij met een ander merk. Veel mensen menen dat alle krijtverf één pot nat is, maar dat klopt niet. De verf die we nu verkopen, Vintage Paint uit Denemarken, heeft een heel taai, elastisch bindmiddel.”

Veel mensen associëren krijtverf met brocante. Maar Geja weet wel beter. Ze heeft ook klanten die juist een strak interieur willen en daarvoor even dankbaar gebruik maken van de typische krijtverfeigenschappen. Zoals de toepasbaarheid op vele oppervlakken, zonder het uitputtende voorwerk van afbijten of -branden, schuren en gronden.

In Apeldoorn bevindt zich ook een filiaal van De Oude Bank, vertelt Geja. ,,Daar worden wekelijks gratis workshops gegeven.”
Het Zwolse pand herken je al van verre aan de loodgrijs geverfde buitenmuren en de blauwgroene deur. Zowel de voorgevel als het interieur van de winkel fungeert als proeftuin. Binnen voeren zilvergrijs, oudblauw en gebroken wit de boventoon. Muurverf van het merk L’Authentique op de wanden, Vintage Paint op kozijnen, meubilair én vloer. Want jazeker, krijtverf is ook geschikt voor vloeren: van hout, beton of steen tot en met geglazuurde plavuizen.

,,Kom maar mee," wenkt Geja van de Wetering. Ze loopt naar het aangrenzende keukentje. De tegelvloer die aanvankelijk terracotta was, is nu klassiek zwart-wit geblokt. “We hebben alles eerst helemaal witgeverfd, ook de voegen, en pas daarna de zwarte vlakken aangebracht. Het zit er nu al twee jaar op.”
Maar grijpt zo’n matte laag dan geen vuil aan? ,,Je moet het afwerken. Blanke boenwas met een kwast opbrengen, 24 uur laten inwerken en dan uitpoetsen. Daarna kun je de vloer gewoon dweilen.”

De gekrijtverfde meubels in de winkel zijn eveneens afgewerkt met boenwas. Geja klopt op het tafelblad: ,,Deze hebben we met een kwast geverfd, zie je de streken? Dat staat natuurlijk wel stoer. Maar als je een glad resultaat wilt, gebruik je een rollertje.” Ze wijst op een witte fauteuil met zacht-glanzende bekleding: ,,Je kunt zelfs textiel verven. Kijk, het patroontje schemert hier nog doorheen." Al moet de stof niet pluche- of velours-achtig zijn, voegt ze eraan toe. “Want bij hoogpolige stoffen worden die rechtopstaande draadjes hard.”
Geja’s betrokkenheid gaat verder dan verf verkopen. ,,Ik geef ook interieuradviezen. Laatst nog was hier een stel dat iets anders wilde. Ze hadden foto’s meegenomen en daarop zag ik een klein, blauw vaasje. Ik zei: ‘Als je dat blauw nu eens als uitgangspunt nam...’ Van het een kwam het ander. En dankzij een andere kleurstelling en een paar potten verf hebben ze nu een heel nieuw interieur."

WIE
Geja van de Wetering
WAT
De Oude Bank, krijtverven en verfbenodigdheden
WAAR
Nieuwe Deventerweg 73, 8014 AD Zwolle
WEBSITE
www.de-oude-bank.nl


vrijdag 11 maart 2016

‘Upstairs, Downstairs’ op Huis Schouwenburg


Repetitie Upstairs Downstairs - Foto Plantsoentheater

Op zondagmiddag 20 maart speelt het Plantsoentheater een zachtaardige satire over arbeidsrelaties van vroeger en nu.

door Margaretha Coornstra

De locatie voor ‘Upstairs, Downstairs’ kon niet toepasselijker. Tijdens de verbouwing in 1911 werd er in Huis Schouwenburg een heus watercloset voor baron Van Sytzama aangelegd. “Een ruimte van vier meter lang, met de troon aan het eind,” vertelt Fenneken Anneveld-Van Wesel, de huidige eigenares van het landhuis. Bij diezelfde verbouwing werd een aparte trap voor de dienstboden gemaakt. “Want verschil moest er zijn, dus onnodige ontmoetingen met personeel wilde men bij voorkeur vermijden,” legt ze uit. “ En onder die diensttrap kwam een eenvoudige poepdoos voor het personeel, zo’n plank met een gat erin.”
Beide toiletgelegenheden dienen straks als illustratie bij de huiskamervoorstelling door het Plantsoentheater. Met oude foto’s wil Fenneken Anneveld bovendien een mini-expositie samenstellen. “Het is toch opmerkelijk dat zulke arbeidsverhoudingen in 1911 via een verbouwing opnieuw bevestigd werden.”
 
Het gebruik van aparte trappen hield nog vele jaren stand, ook toen de latere freule Van Sytzama de hoofdbewoonster van Huis Schouwenburg werd. Er woonde namelijk een familie bij haar in; deels om een beetje op de oude freule te letten en deels opdat het huis niet verlaten zou zijn wanneer ze als hofdame op Soestdijk verbleef. “Ook die inwonende familie werd geacht om de diensttrap te gebruiken,” weet Fenneken Anneveld. ”En dan praten we toch over de jaren zeventig.”

Tijden zijn veranderd. Maar hoe doen we het nú? In ‘Upstairs Downstairs’ neemt het Plantsoentheater onze hedendaagse werkverhoudingen onder de loep. Zoals de omgang met de kinderoppas, huishoudelijke hulp of de mantelzorger. Fenneken Anneveld: “Het Plantsoentheater maakt toneel waarmee ze mensen aan het denken willen zetten. Kijk, in tv-series als Downtown Abbey en Upstairs Downstairs blijkt steeds dat het huispersoneel meer van de werkgevers afwist dan hun beste vrienden. Maar ook tegenwoordig kennen we het gevoel: ‘O jee, snel even opruimen, want straks komt de hulp!’ Het is een tricky verstandhouding. Enerzijds kijkt de hulp in jouw wasmand, anderzijds maak je samen zakelijke afspraken over wel of geen vakantiegeld.”

Het Plantsoentheater belicht zulke werkrelaties met zachtaardige ironie. Het resultaat is herkenbaar voor een brede kring: jonge tweeverdiener-huishoudens, ouderen die een hulp aan huis inhuren, maar zeker ook de hulpen zelf. Fenneken Anneveld: “Het doel van deze voorstelling is: even van perspectief wisselen; even proberen te bedenken hoe de wereld er voor die ander uitziet.”

Huiskamertoneel
Plantsoentheater is een klein maar succesvol gezelschap uit het westen des lands. Op zondag 20 maart spelen ze op Schouwenburg tweemaal ‘Upstairs Downstairs’: aanvang 13.00 en 16.30 uur, met 
ontvangst vanaf 12.30 resp. 16.00 uur. Reserveren via www.landgoedhuisschouwenburg.nl of tel. 0525 655819. 

(De Weekkrant, 8-3-2016)

zondag 28 februari 2016

'Bevrijd van mijn rookverslaving'

Tientallen jaren lang rookte Pascal Visser (47) zestig sigaretten per dag. Vier stoppogingen mislukten. Maar sinds februari 2015 is hij rookvrij. En dat verdient een bloemetje.

door Margaretha Coornstra

“Op mijn negende jaar begon ik te roken. Ik ben binnen internaten opgegroeid en zag daar jongens uit hogere groepen sjekkies draaien. Dat stond zo gewichtig, daar wou ik bij horen. In die tijd werd er nog niet tegen gezondheidsrisico’s gewaarschuwd. Integendeel! Soms gingen we met het hele internaat naar de bioscoop. En daar zagen we die prachtige reclamefilmpjes voor sigaretten. Met weidse vergezichten over de Grand Canyon en cowboys die bij het kampvuur een sigaret opstaken… Voor alle bevolkingsgroepen leek roken statusverhogend. Voor straatschoffies stond het stoer, voor anderen stond het chic. Denk maar aan dat reclamebeeld van een elegante, witblonde dame met een mentholsigaret. Om nog maar te zwijgen van huisartsen die vroeger sigaretten aanprezen, omdat het stress verlagend werkte. 
De ellende is: dat laatste klopt nog ook! Mensen onderschatten gigantisch de mate waarin roken verslavend is. Ik ben ook zeveneneenhalf jaar gokverslaafd geweest, wat als één van de ernstigste verslavingen geldt. En toch kwam ik makkelijker van het gokken af dan van het roken.

Ik rookte zestig sigaretten per dag. Vier keer ben ik gestopt, maar viel na een paar maanden weer terug. Op 11 februari 2015 stopte ik definitief. Dat was heel zwaar, ook doordat ik ontmoedigd was door eerdere mislukkingen. Maar het was de moeite waard. Ik word 's nachts niet meer wakker door die verschrikkelijke hoestbuien. Joh, ik zag er ’s avonds tegenop om naar bed te gaan, zó bang was ik dat ik zou stikken. Ik sliep met de telefoon in de hand, zodat ik meteen 112 kon bellen. Helaas is de snelste manier om van die benauwdheid af te komen: gauw een nieuwe peuk opsteken! Er zitten namelijk toevoegingen in de tabak die je longblaasjes open zetten, zodat je weer lucht krijgt. Dat is ook het verslavende eraan. Heel verraderlijk, heel gemeen, dat de fabrikant iets in een dodelijk product stopt waardoor je er nog heviger naar gaat snakken.

Gelukkig ben ik niet kortademig meer. En de angst voor nachtelijke hoestbuien is weg. Heerlijk! Ik voel me bevrijd, ik zit niet langer gevangen in mijn verslaving. Want die bepaalde álles. Als ik financieel krap zat en boodschappen deed, ging de shag altijd voor. Ik heb dagenlang droog brood gevreten om maar te kunnen roken. En als ik van huis ging, was er altijd die paniek: heb ik genoeg shag bij me? 
Daarbij kwam dat mijn kamerplanten steeds binnen twee weken doodgingen, hoe goed ik ze ook verzorgde. Snijbloemen hoefde ik al helemaal niet neer te zetten. Maar nu staan de planten er al een jaar lang fris bij. En aangezien ik geld overhoud, kan ik af en toe ook gezellig een bos bloemen kopen!”


(de Stentor, 'Een nieuw begin', 23-02-2016)

zaterdag 27 februari 2016

Een tweede leven voor oude melodieën

Anneke van Giersbergen en Árstíðir - foto Mark Uyl

Anneke van Giersbergen goes classic! Samen met de IJslandse band Árstíðir toert de singer/songwriter in maart door Nederland met de concertshow ‘Verloren Verleden’.

door Margaretha Coornstra

Het begon in 2011 met De Tiende van Tijl. Rockzangeres Anneke van Gierbergen verraste iedereen met haar versie van ‘Dido’s Lament’ uit Purcells opera ‘Dido and Aeneas’. Het succes stimuleerde haar om samen met  Tijl Beckand een klassiek getinte tracklist samen te stellen. In de show en de CD ‘Verloren Verleden’ herinterpreteert ze muziek uit haar eigen jeugd.
“Ik ben opgegroeid met klassieke muziek, heb ook klassieke zangles gehad. Al zing ik deze nummers wel met een ‘lichte’ techniek. Natuurlijk klinkt ‘Dido’ met een operastem prachtig, maar dat is al door zóveel mensen zó ontzettend goed gedaan.” In de groep Árstíðir (IJslands voor ‘Jaargetijden’) vond Van Gierbergen de perfecte partners: “Ik had al eens met hen getoerd. Klassiek opgeleide musici, die indie-folk muziek spelen, ergens tussen licht en klassiek in.”

Je was dertien jaar lang frontvrouw van de heavy metalband The Gathering. Mij valt op dat veel heavy metal-muzikanten een link naar klassieke muziek hebben.
“Zonder meer! Dat zou je zo niet zeggen, maar klassiek en metal hebben veel gemeen. De symfonische elementen, de klankkleuren met violen en zo, hele orkesten zitten er soms achter! Ze gebruiken vaak idioom van pakweg honderdvijftig jaar geleden, maar dan met heel zware gitaren eronder. Het is voor metal-publiek ook makkelijker omschakelen naar klassiek dan voor andere popliefhebbers. In de heavy metal zie je ook heel serieuze teksten, die vaak dieper gaan dan de doorsnee Top 40 − dit zeg ik voorzichtig, want ook daar vind je natuurlijk parels tussen! Maar daar zitten lyrics zitten vooral in de sfeer van bloemetjes en ik hou van jou. In metal-kringen daarentegen schaam je je niet om ook te zingen over wat er in je leven zoal tegenzit, zoals ziekte en dood.”

In de trailer hoor je het spel met kleur, de subtiele mengeling van timbres en harmoniek.
“Wat leuk dat je dat zegt, want dat is precies waar Árstíðir zo goed in is! Ze hebben ook zo’n melancholische, nordic sound.”

Heb je iets met het noorden?
“Ergens wel, ja. Ik vind dat ze in Noord-Europa respectvoller met muziek omgaan. Meer zoals in Ierland, waar de muziek ook meer gemeengoed is dan hier. Ze stellen hogere eisen. Het beroep van musicus wordt ook meer op waarde geschat. Als ik in Scandinavië zeg dat ik zangeres ben, reageren ze: ‘O, tof!’ In Nederland krijg ik reacties als: ‘Leuk, maar kun  je daar dan van leven?’ Rockbandjes krijgen daar ook meer tour support, zoals extra subsidie om in het vliegtuig een grote cello mee te zeulen, want die kost weer een extra stoel... Dat soort dingen.”

Naast klassiekers als de Pavane van Fauré  en ‘Solveig’s Song’ van Grieg zing je ook traditionals en een chanson, dat in Nederland beroemd werd in de hertaling van Friso Wiegersma: ‘Het Dorp’.
“Ja, ik overwoog eerst om de tekst aan te passen naar de jaren tachtig, de tijd waarin ik zelf opgroeide. Want ‘Het Dorp’ is al zó vaak gecoverd. Bovendien kunnen sommige zinsneden, vergeef me, nu wat oubollig overkomen, zoals ‘zoethout voor een cent’. Maar Árstíðir is er gewoon mee aan de slag gegaan. Zij kenden het lied nog niet en voelden dus niet die angst van 'O, als we het maar niet aantasten…!’ Het resultaat heeft echt een heel andere insteek. Hoe ze bij de bridge moduleren en dan weer teruggaan, dat geeft zo’n aparte sfeer! Toen ik het begon te zingen, besefte ik meteen: ja, dit is een heel andere insteek. Uiteindelijk heb ik dus niks aan de tekst veranderd. Dat hoefde niet meer. In dit arrangement spreekt ‘Het Dorp’ ook mijn generatie aan. Het heeft er een nieuw leven bij gekregen.”


(De Stentor, &-katern, 25-02-2016)