zaterdag 18 april 2015

De magie van Argerich en Abbado

De muzikale chemie tussen Martha Argerich en Claudio Abbado heeft tot adembenemende momenten geleid. Een jaar na de dood van Abbado wijdt Deutsche Grammophon een box met vijf cd’s aan hun samenwerking: alle pianoconcerten die dit duo samen heeft opgenomen. Een indrukwekkend document, dat hun wederzijdse inspiratie bevestigt en voor komende generaties heeft vastgelegd.



Tekst: Margaretha Coornstra


Ze staan zo relaxt en studentikoos op de coverfoto. Twee aantrekkelijke jonge mensen, die dan al internationaal carrière hebben gemaakt. De flamboyante Argentijnse, met haar kwetsbare stemmingen en tomeloos talent, en de welgemanierde, sociaal bewogen Italiaan die bijna een halve eeuw ’s werelds grootste orkesten zal dirigeren.
De dood van Claudio Abbado, op 20 januari 2014, moet Martha Argerich diep hebben getroffen. Hij was een van de weinige dirigenten met wie ze echt graag samenwerkte. “Bij de zeldzame gelegenheden dat hun drukke agenda’s het toelieten, steeg de inspiratie, vlogen de vonken eraf, (…) was het publiek was verrukt en platenverzamelaars verheugd”, omschrijft het cd-boekje hun artistieke relatie.

Ze ontmoeten elkaar in Wenen, via Argerich’s grote leermeester Friedrich Gulda. In 1967 maken ze hun eerste gezamenlijke lp met de Berliner Philharmoniker: Pianoconcert nr. 3 in C van Prokofjev en het Pianoconcert in G van Ravel. Qua interpretatie zitten ze op één lijn. Abbado’s kalme, niet-confronterende repeteerstijl zal voor de nerveuze Argerich weldadig zijn geweest.
De ruimtelijke akoestiek van de Jesus-Christus Kirche in Berlijn geeft iets vervreemdends aan Prokovjefs mengeling van lyrische lijnen tegenover een dartelend staccato vol dissonanten. In het Adagio Assai van Ravel lijken de pianonoten soms bijna op de toetsen gefluisterd. Afgezien daarvan hoor je dat de opnames, hoe transparant ook, bijna 50 jaar oud zijn; de klank heeft een soort patina dat de magie nog versterkt.

In 1968 storten ze zich op twee romantische Eerste Pianoconcerten: dat van Chopin in e opus 11 en dat van Liszt in Es, met het London Philharmonic Orchestra. De orkestpartij bij Chopin valt op door overzichtelijkheid, met een ordelijk aftekening van het dynamisch reliëf. Het geheel straalt een rust uit waartegen Argerich alle ruimte krijgt om te schitteren. Vooral in deel 1 valt het relatief rustige tempo op, wat overigens niets afdoet aan de emotionaliteit.
Aan het begin van ditzelfde jaar had Martha Argerich haar debuut zullen maken bij het New York Philharmonic onder leiding van Leonard Bernstein, in Beethovens Pianoconcert nr. 1. Dat optreden zegt ze op het allerlaatste moment af; Bernstein speelt de solopartij zelf. “Verschrikkelijk dat ik dat deed,” blikt ze ruim dertig jaar later terug. “Het was niet om gezondheidsredenen. Het waren andere problemen die ik had.” Was ze met Claudio Abbado deze uitdaging wél aangegaan? We zullen het nooit weten.

Ook later blijft ze onvoorspelbaar. “Martha Argerich zegt alweer concerten af,” klaagt dagblad Trouw op 11 september 2007. Argerich heeft zich dan ‘wegens vermoeidheid’ afgemeld voor een optreden in het Concertgebouw. De avond tevoren is ze in Eindhoven evenmin komen opdagen. En, vervolgt Trouw, in mei van datzelfde jaar ‘…moest Argerich (…) als speciale gast verstek laten gaan op het galaconcert (…) van de Meesterpianisten-serie in Amsterdam.” Argerich was toen namelijk ijlings naar Zwitserland afgereisd vanwege familieproblemen: haar kleindochter was weggelopen. Het Amsterdamse publiek, inclusief koningin Beatrix en prins Willem-Alexander, troostte zich met de pianobroertjes Lucas en Arthur Jussen.
Nee, dit zijn geen sterallures. Vanaf haar 21ste worstelt Martha met depressiviteit en podiumvrees. Een tijdlang speelt ze zelfs helemaal niet. Verplichtingen wegen als lood op haar schouders; daarom tekent ze nooit contracten. Vanaf 1980 stopt ze met solorecitals omdat ze zich daarbij eenzaam voelt: "Ik heb een sterke behoefte aan gezelschap op het podium. Als ik alleen speel voel ik me geïsoleerd, buitengesloten, en dat gevoel is nauwelijks te verdragen.” De oorzaak zoekt ze in haar jeugd: “Misschien heeft het ermee te maken dat ik als kind in Buenos Aires nooit naar school ging. Ik oefende alleen, urenlang, zonder te spelen met leeftijdgenootjes. Daar heb ik erg onder geleden.”

Claudio Abbado treedt in 1968 aan als chef-dirigent van La Scala. Hij profileert zich als geëngageerd musicus, in zowel maatschappelijk als artistiek opzicht. Met een van zijn beste vrienden, componist Luigi ‘Gigi’ Nono en pianist Marizio Pollini trad hij eerder al op in fabrieken, vanuit hun roeping om ook arbeiders in contact te brengen met kunst.
In het naoorlogse Italië leeft een heftig antifascisme, waar hij zich met hart en ziel bij aansluit. Hij draagt dit daadwerkelijk uit door het Scala-seizoen ‘71/’72 te besluiten met ‘antifascistische muziek’ van Verdi, Beethoven en Prokofjev.
We schrijven eind 1989 – het jaar van de Wende – als de Berliner Philharmoniker hem kiezen als troonopvolger van Herbert von Karajan. Voor de musici een hele overgang: van de autoritaire Karajan naar de aimabele, bescheiden Abbado die een democratisch leiderschap voorstaat.
Abbado is op meer punten vernieuwend. Hij entameert projecten ten behoeve van jonge musici zoals ‘Berliner Begegnungen’, waar aanstormend talent met ervaren collega’s kan optreden. En hij brengt nieuwe impulsen in het repertoire. Karajan had niets met eigentijdse muziek; Bartók en Strawinsky vond hij al heel modern. Abbado echter heeft – net als Martha Argerich overigens – een brede en internationale orëntatie met een warme belangstelling voor avant-garde.

Hun levensloop vertoont meer parallellen. Allebei investeren ze veel energie in het promoten van jonge musici, door middel van jeugdorkesten en festivals. Allebei trouwen ze meermalen en kennen de ervaring van ouderschap. Argerich’s jongste dochter, filmmaker Stéphanie Argerich, heeft de relatie met haar moeder breed uitgemeten in de openhartige documentaire ‘Bloody Daughter’ (2011).
Allebei krijgen ze ook te maken met een vorm van kanker en herstellen daarvan.
Bij Argerich wordt in 1990 een melanoom ontdekt. In 1995 (een jaar na de opname van Tsjaikovsky’s Pianoconcert nr. 1, met Abbado en de Berliner Philharmoniker) blijkt de kanker uitgezaaid naar longen en lymfeklieren. Argerich: “Voor het eerst was ik bang voor mijn eigen lichaam. I was afraid to be me.” Gelukkig slaat een experimentele behandeling in het John Wayne Cancer Institute aan. De ziekte schijnt tot op heden te zijn weggebleven.
Abbado neemt in 2002 afscheid van de Berliner Philharmoniker nadat in 2000 maagkanker is gediagnosticeerd. Jaren later vertrouwt hij zijn vriend en collega Simon Rattle toe: "Simon, mijn ziekte was vreselijk, maar het resultaat is zo slecht nog niet. Voor mijn gevoel kan ik nu op een of andere manier horen vanuit het binnenste van mijn lichaam, alsof het verlies van mijn maag me inwendige oren heeft gegeven. Ik kan niet vertellen hoe geweldig dat voelt."

Voor hun opnamen van Beethovens Pianoconcerten nrs. 2 en 3 (2004) krijgen Argerich en Abbado in 2006 een Grammy Award. Het zijn delicate, intieme uitvoeringen met het Mahler Chamber Orchestra, dat Abbado zelf 1997 formeerde met oud-leden van ‘zijn’ Mahler Youth Orchestra.
Ook op de opnamen van Mozarts Pianoconcerten KV466 en KV503 klinkt een orkest dat Abbado in 2004 zelf oprichtte: het Orchestra Mozart. De uitvoering vindt plaats tijdens het Lucerne Festival 2013, enkele maanden voor zijn dood. Op de foto is zijn fragiele gezondheid hem aan te zien, maar Argerich, inmiddels 72, is met haar weelderige haardos nog altijd een ravissante verschijning. Van meet af aan fascineert ze met een verbluffend vederlichte aanslag en kristalzuivere toonvorming. Decennialang heeft ze dit concert niet meer willen spelen, omdat een New York Times-recensent haar interpretatie ‘oppervlakkig’ had genoemd. Nu, samen met Abbado, weerlegt ze dat oordeel alsnog, en hoe! De spanningsopbouw grenst aan het beethoveniaanse; Argerich gebruikt zelfs Beethovens cadenzen in deel 1 en 3. Op de cd blijken hebben technici de couleur locale van de concertzaal geaccentueerd door het applaus erin te laten. De eerste keer overvalt je dat klaterend handgeklap éven als een anticlimax – oh ja, dit was live.

De cover van die laatste cd spreekt boekdelen. Een charmant glimlachende Argerich, nauw merkbaar ondersteund door Abbado bij wat kennelijk een reverence voor het publiek is. Een foto waarop weemoed en waardigheid hand in hand gaan.

Argerich & Abbado, Complete Concerto Recordings. 
Deutsche Grammophon Classics, DG: 4794155

© Margaretha Coornstra i.o.v. Luister (nr. 705, maart 2015)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten